home
>
|
muziektheorie > algemene muziekleer > 'gebruiksaanwijzing' |
a. definitie; nauwe en wijde ligging
Een drieklank is een samenklank van drie verschillende tonen; deze drie tonen staan onderling in tertsafstand. Dit betekent dat de afstand van de onderste tot de bovenste toon van een drieklank altijd een kwint is (twee tertsen op elkaar=samen een kwint). De drie tonen van een drieklank worden genoemd: de grondtoon, de terts (= terts op de grondtoon) en de kwint (= kwint op de grondtoon). Uit deze namen blijkt dat de afstand tot de grondtoon het belangrijkste is, en de afstand tussen de twee bovenste tonen op de tweede plaats komt: |
|
Het komt in de praktijk vaak voor dat een drieklank toch uit meer dan drie tonen bestaat. Maar dan gaat het altijd om verdubbeling: een of meer tonen van de drieklank komen ook in een ander octaaf voor. Door de bijzondere status van het octaaf ervaren we daarbij de 'extra' toon of tonen niet als 'nieuw' maar als 'hetzelfde in een ander register'. Ook maakt het niet uit of de tonen verder uit elkaar liggen: het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat boven de drieklank eerst de kwint staat, en daarboven pas de terts; we spreken dan van een wijde ligging (en in het andere geval van een nauwe ligging): |
|
< naar het vervolg van dit hoofdstuk > |