home
muziektheorie > algemene muziekleer > 'gebruiksaanwijzing'
 
toonsoorten en toonladders toonsoort bepalen
intervallen akkoord benoemen
drieklanken maat en ritme
dominant septimeakkoord akkoorden benoemen / noteren / enharmoniseren
toonsoort bepalen

De toonsoort van een muziekstuk kan over het algemeen afgeleid worden van de voortekening aan het begin: een stuk met drie mollen staat in de regel in hetzij Es groot, hetzij c klein. Het verschil tussen majeur en mineur is in de meeste gevallen te zien doordat in mineur een kunstmatige leidtoon wordt gebruikt. Als er drie mollen aan de sleutel staan, maar in het stuk wordt de bes regelmatig hersteld tot b (eventueel in combinatie met een herstelde as) is de toonsoort c-klein, en niet Es-groot: een b is - als leidtoon - in c-klein veel waarschijnlijker dan in Es-groot. Als er dus (ander voorbeeld..) twee kruisen aan de sleutel staan kan de toonsoort D-groot of b-klein zijn, maar als in het stuk regelmatig de a wordt verhoogd tot ais is de toonsoort hoogstwaarschijnlijk b-klein: ais is immers de leidtoon in b-klein. 

Los van de zogenaamde vaste voortekening (=de kruisen of mollen aan de sleutel) wordt in veel stukken gebruik gemaakt van incidentele voortekens: zo nu en dan wordt een toon verhoogd of verlaagd. In dat geval is prake van chromatiek: een toon van de toonsoort wordt veranderd in een verhoogde of verlaagde toon. Zo is bijvoorbeeld een (tijdelijke) fis in C-groot een chromatische toon. Of een es in G-groot, een bes in a-klein, een dis in d-klein etc. Dergelijke tonen hoeven niet automatisch te betekenen dat de toonsoort verandert: zeker als het bij een 'incident' blijft kunnen we dergelijke tonen waarnemen als chromatische tonen binnen de oorspronkelijke toonsoort

Een paar voorbeelden (je kunt deze het beste eerst zelf doorlezen, en pas beluisteren als je de toonsoort hebt bepaaald..)

Gezien de voortekening zou het bovenstaande fragment zowel in F-groot als in d-klein kunnen staan. Maar omdat een aantal keren de toon cis voorkomt (in maat 2 en 3), een keer zelfs in combinatie met de b, moet de toonsoort d-klein zijn. Dat een keer een gis voorkomt is niet van invloed op de toonsoort.
Uitgaande van de voortekening zou het bovenstaande fragment in D-groot of in b-klein kunnen staan. Maar: als b-klein de toonsoort zou zijn, zou het voor de hand liggen dat ergens de leidtoon ais voorkomt. De ais komt echter niet voor, en dus staat het stukje in D-groot. Dat verschillende chromatische tonen voorkomen (gis, c en dis) is niet echt van invloed op de toonsoort: telkens nadat een chromatische noot is voorgekomen, verschijnt kort daarop de 'gewone' toon (dus g na gis, cis na c en d na dis ) De chromatische tonen worden dus steeds als het ware 'ongedaan gemaakt'.
Gezien de voortekening zou het bovenstaande fragment in Ges-groot of es-klein kunnen staan. Maar omdat een aantal keren de toon des wordt hersteld tot d  moet es-klein de toonsoort zijn. Dat een keer een chromatische toon, de a (in maat 4) voorkomt, is niet van invloed op de toonsoort.
< naar het vervolg van dit hoofdstuk >