f.
plaatsing van drieklanksomkeringen in de toonsoort
Net als bij grondliggingen kan ook bij het bij het noteren van de omkering
van een bepaalde drieklank gebruik gemaakt worden van een mogelijke plaats
van die drieklank in de majeur- of mineurtoonsoort. Hierboven
is al geconstateerd dat een grote drieklank - onder andere - voorkomt op
de Ie trap (grondtoon) van de majeurtoonsoort, een kleine drieklank op
de Ie trap in mineur, verminderd op de VIIe trap in majeur, en overmatig
op de IIIe trap in harmonisch mineur. Dit betekent automatisch ook dat
-
de tonen van de grote drieklank kunnen worden
opgevat als grondtoon, terts en kwint in een majeurtoonsoort
(als 1, 3 en 5 dus)
-
de tonen van de kleine drieklank kunnen worden
opgevat als1, 3 en 5 in een mineurtoonsoort
-
de tonen van de verminderde drieklank kunnen
worden opgevat als 7, 2 en 4 in een mineurtoonsoort
-
de tonen van de overmatige drieklank kunnen
worden opgevat als 3, 5 en 7 in een harmonische mineurtoonsoort:
|