home
muziektheorie > algemene muziekleer > 'gebruiksaanwijzing'
 
toonsoorten en toonladders toonsoort bepalen
intervallen akkoord benoemen
drieklanken maat en ritme
dominant septimeakkoord akkoorden benoemen / noteren / enharmoniseren
a. oplossen van verminderde en overmatige intervallen

In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is het onderscheid gemaakt tussen dissonante en consonante intervallen
Ieder dissonant interval vraagt als het ware een oplossing, en bovendien kan meestal concreet worden gemaakt om welke oplossing het daarbij gaat. Met andere woorden: bij dissonante intervallen ligt de voortzetting, in de vorm van een bepaald consonant interval, op een bepaalde toonhoogte (min of meer) vast.

Oplossen van verminderde en overmatige intervallen is in feite het eenvoudigst - omdat bij deze intervallen een eenvoudige regel kan worden geformuleerd over de oplossing:
 

een verminderd interval lost krimpend op, een overmatig interval spreidend.

De bedoeling is daarbij dat beide tonen stapsgewijs bewegen, de ene toon omhoog, de andere omlaag:

Toch is hiermee nog niet alles gezegd: we weten in feite nog niet hoeveel de tonen van het verminderd of overmatig interval moeten bewegen. In principe kan het bij 'stapsgewijze beweging' gaan om een grote of om een kleine secunde. Zo kan de verminderde kwint b-f hierboven oplossen naar de grote terts c-e, maar ook naar de kleine terts c-es.

Om het oplossen van verminderde en overmatige intervallen completer te beschrijven moet daarom nog een tweede principe worden geformuleerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van het begrip 'leidtoon':
 

bij een verminderd interval kan de onderste toon als leidtoon worden beschouwd; bij een overmatig interval de bovenste. 

Zoals in 'toonsoorten en toonladders' al gezegd: een leidtoon ligt altijd een kleine secunde onder de grondtoon. Of, vertaald naar het oplossen van verminderde en overmatige intervallen: de toon die kan worden beschouwd als leidtoon moet altijd een kleine secunde stijgen. De andere toon daalt een grote of kleine secunde - waarbij er op gelet wordt dat het oplossingsinterval consonant is. In het geval van de verminderde kwint in het voorbeeld hierboven resulteert dit in twee mogelijke oplossingen: zowel c-es als c-e is consonant. Bij de twee andere voorbeelden hierboven (verminderd septime en overmatige secunde) is slechts een oplossing mogelijk. Een oplossing naar a-es van het verminderd septime gis-f is niet mogelijk, want a-es is een dissonant (verminderde kwint). En een oplossing naar f-b van de overmatige secunde g-ais is evenmin mogelijk: f-b is een overmatige kwart.

Nog een paar voorbeelden:

Een 'probleem apart' vormen de verminderde kwart en de overmatige kwint : bij deze intervallen is het niet mogelijk dat beide tonen bij het oplossen bewegen, omdat daardoor zou worden 'opgelost' naar een dissonant interval:
In dit geval moet er daarom voor worden gekozen slechts een van beide tonen te laten bewegen, en de andere toon te laten liggen. Het heeft daarbij de voorkeur de leidtoon op te lossen (dus: te laten stijgen):
b. omkering van verminderde en overmatige intervallen en hun oplossing

Verminderde en overmatige intervallen zijn elkaars omkering. Zo levert de omkering van een verminderde kwint een overmatige kwart op, omkering van een verminderde terts resulteert in een overmatige sext enz. Als we de oplossingvan een verminderd interval vergelijken met de oplossing van zijn omkering (een overmatig interval dus) zien we dat ook de oplossingen elkaars omkering vormen. Ofwel: de tonen van beide oplossingen zijn dezelfde, alleen is een van d tonen een octaaf verplaatst:


c. plaats in de toonsoort van verminderde en overmatige intervallen

Bij het oplossen van verminderde en overmatige intervallen wordt steeds gebruik gemaakt van het begrip 'leidtoon'. Dit betekent ook dat een iets andere benadering mogelijk is: we kunnen ons namelijk bij ieder verminderd of overmatig interval ook (eerst) afvragen waar dit interval in een toonsoort kan voorkomen. Dat we een van beide tonen als leidtoon beschouwen, betekent dat deze toon de zevende toon van een toonladder is (en in mineur eigenlijk: de verhoogd zevende toon). We kunnen dan constateren dat 

  • verminderde kwint en overmatige kwart voorkomen tussen de tonen 7 en 4 van een majeur of (harmonische/melodische) mineurladder
  • verminderd septime en overmatige secunde voorkomen tussen de tonen 7 en 6 van een (harmonische) mineurladder
  • verminderde kwart en overmatige kwint voorkomen tussen de tonen 7 en 3 van een (harmonische/melodische) mineurladder:
Iets lastiger is dit voor het interval-paar overmatige sext/verminderde terts. Hierbij kunnen we er (vooralsnog) het beste van uitgaan dat sprake is van een (kunstmatige) leidtoon voor de vijfde toon van een mineur-toonsoort. Anders gezegd: de vierde toon van de toonsoort wordt verhoogd, en verandert daardoor in een leidtoon voor de vijfde:
Al het bovenstaande zou - nog iets completer en exacter - ook als volgt kunnen worden geformuleerd:
  1. de intervalparen verminderde kwint/overmatige kwart, verminderd septime/overmatige secunde, verminderde kwart/overmatige secunde en verminderde terts/overmatige sext kunnen in principe slechts op één manier worden opgelost, omdat het oplossingsinterval rein (volkomen consonant) is. Verandering van het oplossingsinterval zou immers tot gevolg hebben dat wordt 'opgelost' naar een dissonant: verandering van de grootte van een rein interval maakt het verminderd of overmatig.
  2. het intervalpaar verminderde kwint/overmatige kwart kan op twee manieren worden opgelost, omdat het oplossingsinterval groot of klein kan zijn (grote/kleine terts resp. grote/kleine sext). In beide gevallen is het oplossingsinterval (onvolkomen) consonant.
  3. bij het intervalpaar verminderde kwart/overmatige kwint kan slechts een van beide tonen bewegen, omdat anders een dissonante 'oplossing' ontstaat. Oplossing van de leidtoon heeft de voorkeur, de andere toon blijft liggen.

Een paar voorbeelden van oplossingen van verminderde en overmatige intervallen vind je hier.

d. oplossing van secunde en septime

Op het toelatings examen wordt hiernaar niet gevraagd. Maar voor de volledigheid toch een enkele opmerking hierover.
Secundes en septimen lossen in principe altijd op naar een onvolkomen consonant. Daarbij kun je er het beste van uigaan dat bij oplossing van een secunde de onderste toon, en bij oplossing van een septime de bovenste toon stapsgewijs daalt. Het maakt daarbij niet uit of er sprake is van een grote of kleine secunde of septime:

Uit het voorbeeld hierboven is op te maken dat bij de oplossing van een grote secunde of een kleine septime een stap van een grote of een kleine secunde gemaakt kan worden: in de voorbeelden a. en b. kan een b of een bes gebruikt worden. Bij de oplossing van een kleine secunde of een groot septime moet altijd een grote secunde-schrede gemaakt worden (in de voorbeelden c. en d. is een bes in plaats van b uitgesloten).
In het voorbeeld wordt de suggestie gewekt dat er altijd een toon blijft liggen. Maar dat hoeft niet: de bovenste toon van een secunde, of de onderste van een septime kan naar een andere toon springen. Ik zou er daarbij vooralsnog van uitgaan dat ook in dat geval de oplossing een onvolkomen consonant vormt:
Dat bij een secunde de onderste toon, en bij een septime juist de bovenste toon daalt is logisch als je bedenkt dat secunde en septime elkaars omkeringsinterval zijn: de oplossingen zijn dan ook elkaars omkering:
e. de kwart als dissonant interval

NOG MAKEN
 

< naar het vervolg van dit hoofdstuk (opgaves)>