b. aantal voortekens in mineurtoonsoorten / parallelle en gelijknamige
toonsoorten
De toonsoorten C groot en a klein hebben veel met elkaar te maken: ze
hebben namelijk allebei geen kruisen of mollen, en bestaan dus in principe
uit dezelfde zeven tonen:
C groot: |
c d e f g a
b (c) |
a klein: |
a b c
d e f g (a) |
De toonsoort a klein begint een kleine
terts onder C groot. Alle mineurtoonsoorten hebben dezelfde voortekens
als de majeurtoonsoort die een kleine terts hoger begint.
Een mineurtoonsoort een kleine terts onder een majeurtoonsoort, met
dus dezelfde voortekens, wordt de parallel van
die majeurtoonsoort genoemd (en omgekeerd: de majeurtoonsoort is de parallel
van de mineurtoonsoort die een kleine terts lager begint).
Op deze manier kunnen dus de voortekens van een mineurtoonsoort worden
bepaald: kijk naar de majeurtoonsoort een kleine terts erboven. Bijvoorbeeld:
fis klein is de parallel van A groot, en heeft dus 3 kruisen; g klein is
de parallel van Bes groot en heeft dus 2 mollen etc.
Een andere handige methode om de voortekens van een mineurtoonsoort
te bepalen heeft te maken met zgn. gelijknamige toonsoorten.
Er wordt gesproken van gelijknamige toonsoorten als een majeur- en mineurtoonsoort
dezelfde grondtoon hebben. Dus: A groot is de gelijknamige toonsoort
van a klein, f klein van F groot, enz.
De toonsoort A groot heeft drie kruisen; de toonsoort a klein heeft
nul kruisen - een verschil dus van drie voortekens. De toonsoort F groot
heeft een mol, de toonsoort f klein 4 mollen, eveneens een verschil van
drie voortekens.
De precieze regel kunnen we als volgt formuleren:
Een mineurtoonsoort heeft drie kruisen minder of drie mollen meer
dan de gelijknamige majeurtoonsoort |
Het is handig de mollen hierbij te beschouwen als waren het negatieve
getallen, en de kruisen als N-getallen.
Bijvoorbeeld: D groot heeft twee kruisen, d klein dus twee min drie
kruisen, oftewel: een mol.
Of omgekeerd: g klein heeft twee mollen, in feite dus -2 kruisen. G
groot heeft dan -2 +3 kruisen=1 kruis.
Het is tenslotte ook mogelijk de mineurtoonsoorten te onthouden via
de 'mineur-kwintencircel'. Dit is in feite
dezelfde circel als voor de majeur-toonsoorten, alleen een 'kwartslag gedraaid':
a klein heeft geen voortekens.
Maar dit wisten we eigenlijk al: een mineurtoonsoort verschilt immers
drie voortekens van de gelijknamige majeur-toonsoort; drie voortekens komen
overeen met 1/4 van de kwintencircel (die uit in totaal 12 stappen bestaat). |
|
|
|