home > 
muziektheorie> algemene muziekleer > 'gebruiksaanwijzing'
 
toonsoorten en toonladders toonsoort bepalen
intervallen akkoord benoemen
drieklanken maat en ritme
dominant septimeakkoord akkoorden benoemen / noteren / enharmoniseren
c. dissonante en consonante intervallen; intervalgrootte

Intervallen kunnen worden onderverdeeld in consonante en dissonante intervallen. Het verschil tussen een consonant en een dissonant kan worden begrepen als een soort 'spanningsverschil': dissonantie in de muziek creeert spanning, consonantie ontspanning. Een tonaal muziekstuk zal niet snel op een dissonant eindigen - een dissonant vraagt als het ware om een voortzetting in de vorm van een consonant, ofwel: een dissonant verlangt naar een oplossing.
Bij de consonante intervallen wordt bovendien een verschil gemaakt tussen volkomen en onvolkomen consonant: een volkomen consonant is nog 'spanningslozer' dan een onvolkomen.

Dit resulteert in de volgende indeling:

  1. consonante intervallen:
    • volkomen consonant: (rein) octaaf en prime, (reine) kwint en kwart
    • onvolkomen consonant: (grote en kleine) terts, (grote en kleine) sext
  2. dissonante intervallen:
    • (grote en kleine) secunde, (groot en klein) septime
    • alle verminderde en overmatige intervallen
Intervallen kunnen verder worden onderscheiden naar hun grootte: zo is de afstand van g naar b een terts, maar de afstand g-bes ook (in beide gevallen gaat het om de afstand "3"). Het interval g-b is een grote terts, het interval g-bes een kleine terts. We kunnen de terts nog kleiner maken: gis-bes - we spreken dan van een verminderde terts; of nog groter: ges-b - dan spreken we van een overmatige terts. We kunnen dus tertsen van vier groottes onderscheiden. Dat geldt ook voor sexten (omkeringsinterval van de terts), en ook voor secundes en septimen. Zo is g-a een grote, g-as een kleine, en g-ais een overmatige secunde (een verminderde secunde gis-as is een nogal 'theoretische' constructie - deze tonen klinken immers gelijk).

Bij kwint en kwart, en octaaf en prime (de volkomen consonanten) ligt de zaak een beetje anders: bij deze intervallen is geen sprake van groot of klein. Zo wordt een kwint d-a rein genoemd, als we deze kwint groter maken (d-ais bijvoorbeeld) wordt hij overmatig; maken we hem kleiner, dan wordt hij verminderd (d-as bijvoorbeeld). De kwart d-g is rein, de kwart d-ges verminderd, en de kwart d-gis overmatig.

Een overzichtje om deze verschillen tussen enerzijds intervallen die volkomen consonant kunnen zijn (4 en 5, en 1 en 8) en anderzijds 'de rest' (3 en 6, en 2 en 7) te verduidelijken:

De vraag is nu: hoe te bepalen wanneer een interval groot, klein, overmatig of verminderd is. Daarvoor kan de volgende 'regel' worden geformuleerd:
 
Een interval is groot of rein als de bovenste toon van dit interval voorkomt in de majeur-ladder die op de onderste toon begint.

Als we ons dus afvragen wat voor septimen c-bes en cis-bes zijn kunnen we constateren dat:

  1. de bes niet voorkomt in C groot
  2. de b wel voorkomt in C groot; c-b is dus een groot septime; c-bes is 'één stapje kleiner', en dus een klein septime.
  3. cis-bes is nog een 'stapje kleiner'dan c-bes, en dus een verminderd septime
Als we ons dus afvragen wat voor tertsen d-fis en dis-f  zijn kunnen we constateren dat:
  1. de fis voorkomt in D groot: d-fis is dus een grote terts (d-f zou een kleine terts zijn)
  2. dis-f 'twee stapjes kleiner' is dan d-fis; dus is dis-f een verminderde terts
Een paar voorbeelden:
En een ander voorbeeld, waarbij alle intervallen op dezelfde toon zijn weergegeven; in het bovenste voorbeeld staan de grote en reine intervallen, in het onderste de kleine, verminderde en overmatige:

< naar het vervolg van dit hoofdstuk >