home
muziektheorie > algemene muziekleer > 'gebruiksaanwijzing'
 
toonsoorten en toonladders toonsoort bepalen
intervallen akkoord benoemen
drieklanken maat en ritme
dominant septimeakkoord akkoorden benoemen / noteren / enharmoniseren
b. enharmoniseren van een akkoord

Het is soms mogelijk - zoals eigenlijk al te zien in het laatste voorbeeld in de vorige paragraaf - om in een akkoord enharmonisch te verwisselen: een, twee of (in een septimeakkoord) drie tonen worden dan veranderd. Het gevolg is dat het akkoord verandert in

  • een andere ligging van eenzelfde akkoord, of
  • een ander akkoord, dat weliswaar gelijk klinkt, maar toch anders is opgebouwd.- dit andere akkoord is dan overigens ook in een andere ligging dan het akkoord waarvan uitgegaan werd.
Enharmonische verwisseling van alle tonen van een drieklank of septimeakkoord - totale enharmoniek - heeft daarbij niet zoveel zin: de tonen krijgen dan weliswaar allemaal een andere naam, maar akkoordsoort en ligging blijven gelijk: des - f - as  is net als cis - eis - gis een grote drieklank in grondligging. Alleen bij gedeeltelijke verwisseling - partiële enharmoniek - verandert de ligging en eventueel de akkoordsoort:
Niet ieder akkoord kan partiël worden geënharmoniseerd: het is namelijk wel de bedoeling dat de samenklank die na de enharmonisatie ontstaat op zijn beurt een akkoord vormt - dus een bestaande drieklank of een bestaand septimeakkoord. In die zin is partiële enharmonisatie van bijvoorbeeld een grote drieklank uitgesloten:

 
Het is daarentegen uitstekend mogelijk de volgende samenklanken te enharmoniseren:
  • de overmatige drieklank
  • het verminderd septimeakkoord
Dit hangt vooral samen met het feit dat bij beide akkoorden het octaaf in gelijke afstanden wordt onderverdeeld (althans op de piano, in ons getempereerde systeem). In het notenschrift is dit weliswaar minder uiteraard minder goed zichtbaar - maar het helpt enigszins om de onderste toon te verdubbelen: dan is te zien dat de grondligging van een overmatige drieklank, inclusief verdubbelde bastoon, bestaat uit twee grote tertsen en een verminderde kwart, en de grondligging van een verminderd septimeakkoord uit drie kleine tertsen en een overmatige secunde:
Je kunt bij het enharmoniseren nu als volgt te werk gaan:
  • bij de overmatige drieklank wordt de verminderde kwart tussen andere tonen van het akkoord geplaatst; de overige afstanden worden of blijven een grote terts (of kleine sext);
  • bij het verminderd septimeakkoord wordt de overmatige secunde tussen andere tonen van het akkoord geplaatst; de overige afstanden worden of blijven een kleine terts (of grote sext). Let er op dat de 'nieuwe' samenklank uit tertsen blijft bestaan (gedacht vanuit de grondligging); eventueel moet je meer dan een toon enharmoniseren.
In het onderstaande voorbeeld is te zien dat enharmonisatie van de overmatige drieklank weer een overmatige drieklank oplevert (met een andere grondtoon / in een andere ligging). Hetzelfde geldt voor het verminderd septimeakkoord:
Op het toelatingsexamen wordt gevraagd een overmatige drieklank te enharmoniseren, en te bepalen on welke harmonische mineurtoonsorten toonsoorten de drie enharmonisc gelijke drieklanken thuishoren. De overmatige drieklank kan - zolang er geen chromatische tonen in de toonsoort worden gebruikt - uitsluitend staan op de  IIIe trap in harmonisch mineur. De grondligging van de overmatige drieklank in bovenstaand voorbeeld is dus: III in b-klein, het sextakkoord III6 in g-klein, en het 6/4-akkoord III6/4 in es-klein. Deze toonsoorten staan onderling in grote-terts-afstand; dat is logisch als men bedenkt dat de overmatige drieklank uit grote tertsen bestaat.

Het verminderd septimeakkoord staat normaal gesproken op de VIIe trap van een (harmonische of melodische) mneurtoonsoort. Dus is de grondligging in bovenstaand voorbeeld VII7 in d-klein, het 6/5-akkoord VII6/5 in b-klein, het 4/3-akkoord VII4/3 in gis- (of as-)klein, en het 2-akkoord VII2 in eis-klein (wat we natuurlijk beter kunnen schrijven als f-klein, zie de onderste balk in het voorbeeld). Deze toonsoorten staan onderling in kleine-terts-afstand; dat is logisch als men bedenkt dat het overminderd septimeakkoord uiit kleine tertsen bestaat.

< naar het vervolg van dit hoofdstuk >