a. algemeen: diatoniek, chromatiek, enharmoniek
Het is voor het begrip van deze laatste vraag
van het toelatingsexamen zinvol te weten wat onder diatoniek, chromatiek
en enharmoniek wordt verstaan:
-
er is sprake van diatoniek
als de gebruikte tonen alle deel uitmaken van de majeur- of mineur-toonsoort;
er wordt geen toon verlaagd of verhoogd - of, anders gezegd: er wordt uitsluitend
gebruik gemaakt van de stamtonen
van een toonsoort. Een toonsoort kan diatonisch
worden genoemd als hij bestaat uit vijf grote secundes en twee kleine,
en als de tonen van die toonsoort een 'gesloten' reeks reine kwinten vormen;
een diatonisch interval is een interval tussen twee stamtonen van
een toonsoort. Majeur en natuurlijk mineur zijn diatonisch;
melodisch
en harmonisch mineur daarentegen zijn
niet
diatonisch:
in harmonisch mineur bevindt zich immers een overmatige secunde (en drie
kleine
secundes); en de tonen van melodisch mineur vormen geen 'gesloten'
reeks kwinten.
|