De subdominant is minder eenduidig dan de tonica of de dominant
(er zijn zelfs theoretici die het bestaan van de subdominant ontkennen...).
Sinds Rameau12
dit begrip introduceerde zijn tal van verklaringen geprobeerd. Ik volg
min of meer de uitleg van Schoenberg:13
Twee akkoorden op kwintafstand hebben een sterke relatie omdat ze (door
de
kwintafstand) een gemeenschappelijke toon hebben. Het kan dan gaan
om V en I, maar ook bijvoorbeeld om VI en II etc. Schoenberg
noemt dit de harmonische band tussen beide akkoorden (zie de stippellijntjes
in voorbeeld 6d). Iedere drieklank heeft dus een harmonische band met twee
andere drieklanken: de een kwint lager gelegen, en de een kwint hoger gelegen
drieklank. De Ie trap heeft een harmonische band met V (de kwint van I
is tevens grondtoon van V), en met IV (de grondtoon van I is tevens kwint
van IV).
De harmonische relatie tussen I en IV is vergelijbaar met die tussen
V en I: eigenlijk is I een 'soort dominant’ voor IV (zie voorbeeld 4):
zoals de Ve trap naar I wil gaan, zo kan de Ie trap naar IV neigen -
vanwege de kwintafstand, vanwege de harmonische band. De functie van IV,
en van de subdominant, kan dan worden omschreven als: ‘van de tonica weggaand,
zich van het centrum verwijderend’ (centrifugaal).
De dominant ‘zoekt het centrum op’ (en is dus: centripetaal). Het ligt
dan voor de hand om op de verbinding I - IV (waarbij de tonica als het
ware ‘uit zicht verdwijnt’) V - I te laten volgen (om de tonica
opnieuw te bevestigen). De relatie IV - V is in deze visie in feite een
non-relatie: de klanken hebben geen gemeenschappelijke toon (geen harmonisch
band), er is geen sprake van kwintafstand. In mineur is overigens wél
sprake van een melodische relatie: de terts van de IVe trap, oftewel 6^,
neigt sterk naar 5^: zie de rechterhelft van voorbeeld 7.
|
|
voorbeeld 7 |
|
|
|
|
|
 |
Er bestaat ook een andere opvatting van 'subdominant':
vooral in stukken uit het Classicisme - met name in thema's - pendelt
de harmonie vaak een tijdlang heen en weer tussen tussen tonica en dominant.
Meestal lijkt het dan alsof de harmonie nog niet echt op gang komt, en
dat harmonische ontwikkeling moet volgen, om te kunnen 'afronden'.
Vaak verschijnt na zo'n 'pendelbeweging' de subdominant (in thema's vaak
aan het begin van de nazin). De subdominant geeft dus als het ware het
startsein voor het begin van een harmonische afronding. Of, anders gezegd:
vanaf het moment dat de subdominant verschijnt zijn alle functies verschenen,
en kan worden gecadenzeerd.
Dit verschijnsel is goed zichtbaar in het eerste thema van de pianosonate
in G groot van Mozart13b:
tot en met maat 4 pendelt de harmonie tussen tonica en dominant. In maat
5 verschijnt de subdominant, en vanaf dit moment wordt toegewerkt naar
het heel slot in maat 8 (of maat 10). In het eerste thema van de
pianosonate in a klein van Mozart (zie voorbeeld 12) gebeurt iets vergelijkbaars:
in de eerste 4 maten wordt, op een tonica-orgelpunt, heen en weer gependeld
tussen I en V7; in de vijfde maat (begin van de nazin) staat weer de tonica,
en in de zesde maat wordt de harmonie 'in beweging gezet' door de IVe trap. |