home  > 
muziektheorieanalyse  > teksten en materiaal analyse-college > Over harmonische analyse
 
1. algemeen 8. motieven, maatgroepen, en harmonische structuur
2. trappen en functies; hoofd- en neventrappen 9. hemiool en syncope
3. tonica, dominant en subdominant / hoofdtrappen 10. structurele en niet structurele harmonie / faux-bourdon / orgelpunt
4. neventrappen 11. sequenzen
5. slotwendingen en (slot-)cadenzen 12. modulatie en tussenfuncties/trappen
6. versieringstonen (doorgang, wisseltoon, vertraging en anticipatie) 13. voorbeelden van: harmonische reductie en buitenstemmenreductie
7. harmonisch ritme
  De  tekst kun je ook downloaden als pdf-bestand. Hetzelfde geldt voor de bijbehorende partituren.
  The text  is  available as downloadable pdf-file, as are the scores belonging to the text.
 
Over harmonische analyse / pdf Nederlands (nog niet helemaat volledig)

daarnaast beschikbaar: korte handout, college 4

About harmonic analysis   / pdf English (not complete yet

also available: small handout, class 4

Partituur/Score: Mozart: Piano Sonata in a minor, first movement
Partituur/Score:  Mozart: Piano Sonata in G major, first movement

Zoals de relatie tussen de drie hoofdtrappen begrepen kan worden vanuit hun onderlinge kwintafstand, zo heeft de relatie tussen hoofd- en neventrappen vooral te maken met de afstand van de terts. Drieklanken waarvan de grondtonen op tertsafstand staan hebben twee gemeenschappelijke tonen, en lijken dus qua klank nogal op elkaar (niet allemaal even sterk overigens). En daardoor zijn klanken op tertsafstand functioneel verwant.  De drie hoofdtrappen hebben ieder twee zogeheten tertsverwanten. IV bijvoorbeeld is dus tertsverwant (en: functioneel verwant) met II en met VI . 

Zoals uit voorbeeld 8 moge blijken zijn er een paar ‘overlappingen’ (dit is niet meer dan logisch: drie hoofdtrappen hebben samen zes tertsverwanten - maar er zijn slechts zeven trappen!): de functie van III en VI in majeur ligt niet vast, maar zal uit de context moeten blijken. Deze akkoorden zijn tertsverwant met twee hoofdtrappen met een verschillende functie. Hetzelfde geldt voor VI in mineur - maar niet voor III: als dit akkoord geen leidtoon bevat heeft het tonica-functie; als het wel een leidtoon bevat per definitie dominant-functie.

In mineur kan in de regel worden uitgegaan van de harmonische mineurtoonsoort: in  tonale muziek wordt in mineur veelal de zevende toon verhoogd. Ladders als ‘natuurlijk, ‘melodisch’ en ‘harmonisch’ mineur zijn echter echte 'theoretische constructies': in de praktijk wordt alles door elkaar gebruikt. De keuze voor wel of geen leidtoon (en/of verhoogde zesde toon) is bijna altijd afhankelijk van melodische richting: de ‘hoge’ 6^ en 7^ ‘willen’ stijgen, de ‘lage’ 6^ en 7^ dalen. Anders dan de VIIe en Ve trap verschijnt de IIIe trap in mineur zelden met leidtoon:14
 

voorbeeld 8

Ik kan op deze plaats lang niet alle details van de ‘werking’ van de neventrappen, en van hun relatie met de hoofdtrappen uit de doeken doen. Wel een paar algemene opmerkingen:
 
- Meestal is een neventrap een ‘zwakkere vertegenwoordiger’ van een functie dan een hoofdtrap. Dit heeft te maken met de grotere afstand (in kwinten gemeten) tot de grondtoon van de toonsoort. 
III en VI zijn het zwakst, het 'vaagst' - van deze beide drieklanken ligt immers niet op voorhand de functie vast (maar wel van III in mineur, zie voorbeeld 8!) 
- VII is een betrekkelijk duidelijke dominant: weliswaar ontbreekt in dit akkoord de vijfde toon van de toonsoort (kenmerkend voor V, en voor de V- I -relatie), maar de leidtoon in het akkoord maakt dat de behoefte de tonica te laten volgen toch groot is. Ofwel, anders gezegd: VII moet het stellen zonder de harmonische functie van de dominant, maar de melodische functie ( 7^ —> 1^ ) maakt meer dan voldoende duidelijk waar VII 'heen wil'.
- II is een zeer duidelijke subdominant. De relatie met de tonica is weliswaar ‘vager’ dan in I - IV (geen kwintafstand!), maar daar staat tegenover dat de relatie II - V ‘dwingender’ is dan IV - V: tussen II en V zit  wel een kwint (zie voorbeeld 9). Deze kwintrelatie met V is een van de redenen dat II vaak in plaats van IV wordt gebruikt:

voorbeeld 9
II in plaats van IV voor de dominant 
- Neventrappen worden vaak gebruikt als vervanger van een hoofdtrap (substitie); ook komt het vaak voor dat een neventrap volgt op een hoofdtrap met dezelfde functie, en daarmee de functie van die hoofdtrap verlengt; hiervoor wordt het begrip prolongatie15 gebruikt (dat overigens ook wordt gebruikt voor allerlei andere muzikale ‘verlengingstechnieken’). Zie voorbeeld 10.
- De functie van VI en van III  is afhankelijk van de context. Zo is in de opeenvolging V - VI de VIe trap een substituutklank voor I, omdat na V een Ie trap wordt verwacht; VI is dan een (zwakke) tonica. In de opeenvolging I - VI - V - I  treedt de VIe trap op als subdominant (hij staat op de plaats van IV of II). In de opeenvolging I - III - IV - V heeft de IIIe trap tonicafunctie, omdat hij de tonica prolongeert (en in mineur is daarom in deze opeenvolging een III-met-leidtoon uitgesloten...). Zie nogmaals voorbeeld 10.
- Het is niet voor niets dat de tertsenreeks zoals weergegeven in voorbeeld 8 begint op II en eindigt op VII. Het is natuurlijk aardig dat op deze manier de tonica in het midden, in het centrum staat (waar hij ongetwijfeld thuishoort...) Belangrijker is dat II en VII weliswaar op tertsafstand staan, maar toch weinig met elkaar te maken hebben - ondanks de twee gemeenschappelijke tonen: II staat in tertsrelatie tot IV, en heeft altijd subdominantfunctie; VII staat in tertsrelatie tot V, en bovendien op de leidtoon, en heeft daarom altijd dominantfunctie. Dit functieverschil sluit een 'echte tertsrelatie' tussen VII en  II uit.
voorbeeld 10 prolongatie en substitutie met behulp van neventrappen
- Uit voorbeeld 8 (of voorbeeld 5)15b is af te leiden dat de neventrappen onderling - net als de hoofdtrappen - in kwintafstand staan. Relaties als tussen V en I bestaan dus ook tussen neventrappen - enigszins chargerend zou men kunnen stellen dat de V / I - relatie door neventrappen kan worden ‘nagebootst’.16 Tussen bijvoorbeeld VI en II, of III en VI kan dus - als het ware op een lager niveau - een dominant-tonica-relatie worden gesuggereerd. Weliswaar is dan het tweede akkoord niet de echte tonica, en het eerste niet een echte dominant (vaak ontbreekt een leidtoon) - maar door de kwintafstand is de verbinding toch vergelijkbaar met de verbinding V - I . Men spreekt in dit verband wel van ‘oneigenlijke dominanten’. Omdat de majeur- of mineur-toonsoort opgevat kan worden als een reeks kwinten (zie voorbeeld 2) kan iedere trap fungeren als ‘quasi-dominant’ voor een volgende trap. Uiteindelijk kunnen alle trappen van de toonsoort in kwintafstand op elkaar volgen:
 
I IV VII
III VI
II V I

Deze opeenvolging komt heel veel in tonale muziek voor. De laatste drie akkoorden fungeren dan als afsluitende, volledige cadens:17

voorbeeld 11
opeenvolging van alle trappen, in kwintafstand (kwintvalsequens) 
Men spreekt hier van een diatonische dominantenketen (of, iets correcter, van een diatonische kwintenketen), of ook wel van een diatonische kwintvalsequens: 'kwintval' omdat ieder akkoord een kwint 'valt' naar een volgend akkoord, 'sequens' omdat een patroon steeds wordt  herhaald - waarbij we overigens geneigd zijn om de akkoorden 'twee aan twee' te horen, en dan vaak in de melodie een sequenspatroon in dalende secundes horen.18

In een kwintvalsequens in mineur wordt pas in de Ve trap de leidtoon gebruikt: de trappen VII en III zijn 'leidtoonloos', ofwel: hier wordt de 'lage' zevende toon van de toonsoort gebruikt. Men spreekt dan van VII eolisch en III eolisch (afgekort: VIIeol en IIIeol). 

In voorbeeld 11 is ook goed te zien dat  II een bijzondere plaats onder de neventrappen inneemt. Het akkoord is, omdat het 'de laatste kwint voor V' is, bijzonder geschikt als substituut voor de IVe trap in een afsluitende cadens.

Een aantal hierboven aangestipte zaken is terug te vinden in voorbeeld 12. In de eerste vier maten van dit thema staat een pendelbeweging tussen tonica en dominant (op een orgelpunt19 in de bas). Pas vanaf de vijfde maat, het begin van de nazin, komt de harmonie echt op gang. In de maten 5-9 staat een volledige kwintvalsequens (zie de harmonische analyse in het voorbeeld). Vanaf het verschijnen van de IIe trap in maat 8 is - binnen de kwintvalsequens - sprake van een afsluitende cadens.20 Let er op dat de leidtoon (de Gis) pas aan het eind, in V7, wordt gebruikt:
 

voorbeeld 12: sonate in a-klein KV 310, begin van het eerste deel 
 
 
   
naar het volgende hoofdstuk: slotwendingen en (slot-)cadenzen