home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > metrum, ritme en motieven; Satz en periode; versieringstonen
 
b. motieven en maat; lichte en zware maten

De zwaar/licht-verhoudingen binnen de maat spelen een belangrijke rol bij de plaatsing van motieven. Een motief is te beschouwen als de kleinste muzikale eenheid in een muziekstuk, een soort muzikale cel. Een motief is in eerste instantie een ritmisch gegeven, hoewel het ook mede wordt bepaald door de toonhoogte van de tonen die er in voorkomen. De kleinst denkbare ritmische (of: ritmisch/melodische) eenheid bestaat uit 2 tonen (één toon alleen heeft  immers geen ritme). Om deze twee tonen motief te kunnen noemen moet een van de twee het ritmische zwaartepunt vormen. In de meeste gevallen  is de tweede toon zwaarder dan de eerste. Het lichte motiefdeel heet arsis, het zware motiefdeelthesis; de thesis valt dus op een zwaar maatdeel (bijvoorbeeld een eerste tel) en de arsis op het lichte maatdeel ervoor. Een motief gaat dus vaak 'over de maatstreep heen', als volgt: 

(maat met maatstrepen)

Bij deze onderverdeling bevat iedere maat dus twee 'halve motieven', die niet bij elkaar horen. En zoals we kunnen stellen dat de zware tellen in de maat een soort rust- of eindpunt zijn, zo kunnen we ook van een motief zeggen dat het zware gedeelte (dus: het eind van het moief, of het begin van het eind, als nog tonen volgen) neigt naar afsluiting, rust; het lichte gedeelte (de arsis) beweegt als het ware naar het zwaartepunt toe. 

Als een motief uit slechts twee tonen bestaat spreekt men wel van ritmische monade.

Naar aanleiding van de bovenstaande opmerkingen over de plaatsing van motieven in de maat kan men concluderen dat in veel muziek  een 'structuur met opmaat' de norrm is - omdat motieven vaker op een licht dan op een zwaar maatdeel beginnnen.

Als na het zwaartepunt in een motief geen tonen meer volgen wordt een motief mannelijk genoemd, bijvoorbeeld als volgt: 
Als na het zwaartepunt in een motief nog wel noten  volgen wordt het motief vrouwelijk genoemd, bijvoorbeeld als volgt: 
De beginmotieven in de beide in het hoofdstuk 'tonaliteit en muziklae structuur' besproken stukjes van Schumann zijn duidelijk 'vrouwelijk' - zie voorbeeld 110 hieronder en vergelijk met de voorbeelden 15 en 26). De motieven in voorbeeld 111 hieronder (Beethoven, sonate "Der Sturm", laatste deel) zijn vrijwel allemaal mannelijk.

voorbeeld 110
motieven uit Kind  im Einschlummern en Armes Waisenkind van Schumann
Meestal is een melodie samengesteld uit motieven met een verschillende ritmische structuur; in een enkel geval wordt één bepaald ritmisch motief een groot aantal keren herhaald. Dat is bijvoorbeeld het geval in onderstaand voorbeeld; het motief  komt in het eerste gedeelte van het laatste deel van de sonate "Der Sturm" van Beethoven 33 keer voor (wel natuurlijk met verschillende tonen, hoewel ook de toonhoogtes steeds een aantal keren achter elkaar gelijk blijven); de enige ritmische veranderingen zijn de verlengingen van het motief in de maten 16/17, 24/25, 28/29, 34/35 en 42/43. Overigens gebeurt in de eerste 43 maten van dit deel ritmisch ook verder heel weinig: de zestienden-beweging wordt alleen in de maten 23, 27 en aan het eind in maat 43 even door een kwartnoot onderbroken; het blijft voornamelijk bij effectvoll 'doordrammen' met steeds hetzelfde ritmische gegeven.. Ook harmonisch gebeurt er betrekkelijk weinig (zie de reductie van de bas van de eerste maten onderaan voorbeeld 111): 
voorbeeld 111
Beethoven, sonate in d kl.t. op.31 nr.2 'Der Sturm', hoofdthema van het laatste deel    <open dit voorbeeld in een apart venster>

reductie /bas van maat 1-16:

In het Beethoven-voorbeeld hierboven wordt het belangrijkste motief ritmisch herhaald, maar melodisch gewijzigd. Ook het omgekeerde komt voor: een motief wordt melodisch herhaald, maar ritmisch gewijzigd: in voorbeeld 112 hieronder worden de motieven uit maat 1-8 vanaf maat 9 - door het gebruik van syncopen - ritmisch veranderd, terwijl de toonhoogtes gelijk blijven:
voorbeeld 112
Allegretto uit de 'Mondschein-Sonate' op.27 nr.2 van Beethoven

In dit voorbeeld is goed te zien hoe motieven samengevoegd worden tot motiefgroepen (bijvoorbeeld: Maat 1-2, maat 3-4 enz.); deze motiefgroepen vormen op hun beurt weer muzikale zinnen (in dit stuk horen bij elkaar: Maat 1-4 en 5-8; deze 8 maten samen vormen - evenals maat 9-16 - één muzikale zin).

In sommige gevallen is een motief langer dan een maat, met name in een snel tempo. Dit heeft te maken met het verschijnsel van lichte en zware maten
We hebben in de vorige paragraaf van dit hoofdstuk gezien dat bij de tellen in een maat kan worden onderscheiden tussen lichte en zware tellen (maatdelen), en dat een zelfde onderverdeling ook -  in het klein dus - aanwezig kan zijn binnen één tel. Vergelijkbare zwaar/licht-verhoudingen bestaan ook 'in het groot': een eerste maat kan licht zijn ten opzichte van een tweede, of omgekeerd; er kan dus een verschil worden gemaakt tussen lichte en zware maten.Een duidelijk voorbeeld zijn de maten 1/2, 3/4 enz. in het eerste deel van de sonate opus 2 nr.1 van Beethoven: het heeft weinig zin dit motief in tweeën te verdelen: een onderverdeling na de c in maat 1 doet nogal kunstmatig aan. Het motief gaat over twee maten, en de maten 2 en 4 zijn zwaar ten opzichte van de maten 1 en 3 - in feite fungeren de maten 1 en 3 als een soort lange opmaten. 
Een dergelijke situatie - dus een hele maat als opmaat voor de volgende maat kan in het duits Generalauftakt worden genoemd - in het nederlands is er geen begrip voor.

De eerste twee maten van de sonate "Les Adieux" van Beethoven zijn vergelijkbaar met de situatie in op. 2 nr. 1 (zie voorbeeld 113 hieronder): het heeft weinig zin de muzikale eenheid die ik motief 1 heb genoemd in tweeën te verdelen.  De tweede maat is zwaarder is dan de eerste - een patroon dat lange tijd ongewijzigd blijft: de maten 2, 4, 6, 8, 10 en 12 zijn zwaar. Na maat 12 verschuift het zwaartepunt: de eerstvolgende zware maat is maat 15, en dan weer maat 17, 19 enz.). 

Vaak zijn 'grote' zwaar/licht-verhoudingen af te leiden van hoogtepunten in de melodie en/of de harmonie; zo is in "Les Adieux" maat 4 zwaar omdat hier het eerste melodische hoogtepunt staat; maat 5 is lichter omdat in dze maat slechts wordt herhaald. De eerste tel van maat 6 is vooral zwaar door wat er harmonisch gebeurt (een vrij plotselinge wending naar de dominant van de hoofdtoonsoort Es-groot); de 'zwaarte' wordt hier door de dynamiek gesteund (crescendo in maat 5, sf en decrescendo in maat 6). Maat 10 is weer een melodisch hoogtepunt als maat 4; maat 11 bestaat uit een sequens, en is dus  net zoals maat 5 een ritmische (en motivische) herhaling. Maat 12 is vergelijkbaar met maat 6. BEGRIP SEQUENS UITLEGGEN. VT TERUGVERWIJZEN NAAR MOZART A GROOT SONATE ETC. EN DAAR UITLEGGEN

In de eerste maten van het Allegro zijn de maten 17, 19 en 21 zwaar, vooral door de harmonie: op de eerste tel van maat 17 staat de subdominant, op de eerste tel van 19 de dominant (in de vorm van het dominantseptime-akkoord bes-d-f-as, met de es in de bovenstem als vertraging 4  3 ); deze dominant blijft 'werkzaam' tot het eind van maat 18 (zie de baslijn f-es-d-c-bes-bes; een Sekundgang van de kwint tot de grondtoon van de dominant, met es en c als doorgangen); op de eerste tel van maat 21 verschijnt de tonica (overigens de eerste echt duidelijke tonica in het stuk tot nu toe! - de terts es-g in maat 1 is als enige andere tonica-akkoord tot nog toe tamelijk onbestemd): 

voorbeeld 113
Beethoven, sonate in Es gr.t. op. 81a 'Les Adieux', begin van het eerste deel (langzame inleiding, en de eerste maten van het Allegro) < open dit voorbeeld in een apart venster >
Eerste maatgroep: maat 1-6. Eindigt op een half slot in maat 6. In feite staat er al een slot van deze maatgroep op de derde achtste van maat 5; door het verbindende motiefje vanaf het laatste achtste van maat 5 wordt de eerste maatgroep verlengd tot de tweede tel van maat 6. Tweede maatgroep: maat 7-12. Eindigt op een half slot in maat 12. De hierop volgende derde maatgroep is tamelijk onzelfstandig, omdat uitsluitend gewerkt wordt met een motiefje dat lijkt te zijn 'veroorzaakt' door het einde van de tweede maatgroep. Derde maatgroep: maat 13-17.Door einde (?) op de subdominant, en door de syncopen LINK sterk me Allegro verbonden. Maat 14 is een 'extra maat' (eigenlijk is 13-17 dus een groep van 4 maten, met een verlenging van 1 maat) 
Begin van het Allegro: motief-herhaling (het ritme:  verschijnt drie keer, de derde keer verlengd tot: 
Een duidelijke tonica verschijnt pas in maat 20 (voorafgegaan door de dominant). 
Een motief-zonder-opmaat wordt een thetisch motief genoemd (omdat het begint met de thesis, een voorafgaande arsis ontbreekt). Een thetisch motief is vaak te vinden aan het begin van een stuk, als dit niet met een opmaat begint. Vaak wordt een dergelijk begin-motief later wel arsisch (omdat het alsnog en opmaat krijgt).

Als de eindtoon van een motief tegelijk de begintoon van een volgend motief is, is sprake van overlapping. Zulke overlappingen staan vooral op het moment dat een gedeelte van een muzikale vorm, of van een muzikale zin of motiefgroep wordt afgesloten, en tegelijk een nieuw gedeelte begint. Meestal is het zo dat bij een  overlapping maten 'zoek raken': zo blijkt dan bijvoorbeeld dat een maatgroep uit slechts 7 maten bestaat, terwijl de logische vewachting is dat het om een eenheid van 8 maten gaat. Vaak is het dan verstandig om een maat bij het 'maten tellen' in een analyse dubbel te tellen: een keer als eind-, en een keer als beginmaat. Op die manier kan het aantal in een analyse 'getelde' maten afwijken van het werkelijk aantal maten in een stuk. Een aardige illustratie van zo'n situatie is voorbeeld 114 hieronder (Mozart, sonate in D gr. t., begin van het eerste deel): ers hier sprake van overlappingen in maat 4 en in maat 7. Het is goed voorstelbaar (maar wel saaier..) dat het stuk zou gaan als in vooreeld 114b: voor maat 4 en voor maat 7 is hier een extra maat ingevoegd; deze maten 'ontbreken' bij Mozart. Daardoor vormen de eerste zeven maten feitelijk een 'in elkaar geduwde' groep van acht maten; en ook aan de maatgroep 7-10 ontbreekt eigenlijk een maat:

voorbeeld 114 a
Mozart, sonate in D gr.t. KV 311, begin van het eerste deel 

 
Eerste maatgroep: maat 1-4, met eenoverlapping op de eerste tel van maat 4. Tweede maatgroep: maat 4-7, met eenoverlapping in maat 7 Derde maatgroep: maat 7-10 
Door de overlappingen krijgt men het gevoel dat in feite twee maten 'ontbreken'; de muziek heeft in maat 4 en maat 7  heeft enigszins de hik, zogezegd..
voorbeeld 114 b
Mozart, sonate in D gr.t. KV 311, begin van het eerste deel / reconstructie van mogelijk 'regelmatig uitgangspunt'
Na maat 3 en maat 6 zijn de 'ontbrekende' maten toegevoegd. Op deze manier is alles keurig 4 maten.. Saai...

Géén overlapping lijkt mij de situatie in maat 26 in voorbeeld 115 hieronder (fragment uit de sonate in a-klein, D 854 van Schubert): uit de harmonie blijkt dat de herhaalde toon a in maat 26 een 'vrouwelijk slot' vormt van de voorafgaande frase. Deze slot-figuur wordt na maat 26 seeds herhaald. De dynamiek kan in dit Schubert-voorbeeld verwarrend werken: de afsluitende akkoorden zijn - anders dan men zou verwachten - steeds forte, de rest is piano; de dynamiek gaat dus in zekere zin tegen de structuur van de motieven en van de harmonie in:
voorbeeld 115
Schubert, sonate in a kl.t. D 845, eerste deel, maat 21-39 < open dit voorbeeld in een apart venster >
Maat 26 is de slotmaat van het eerste thema van dit stuk. Er is sprake van een 'vrouwelijk slot'. Vooral uit de harmonie blijkt dat het hier moet gaan om een afsluiting: na een lange subdominantische voorbereiding staat in de maten 24/25 twee maten lang de dominant, gevolgd door een afsluitende tonica in maat 26. De dynamiek (plotseling ff ) lijkt een overlapping in maat 26 aannemelijk te maken (en dan misschien weer in maat 28, 30 enz.). 
Maar: ook in de volgende acht maten (dus tot maat 35) wordt het ritme  steeds met 'afsluitende harmonie' gecombineerd. De dynamiek gaat hier als het ware steeds tegenin, doordat juist steeds 'een klap gegeven wordt' op het afsluitende akkoord: in zekere zin is dit onnaturlijk, en tegendraads. Toch lijkt mij dit geen reden uit te gaan van overlappingen, temeer omdat in de motivische ontwikkeling vanaf maat 36 de zaak weer op zijn pootjes terecht komt: in maat 38 en 39 staan de dynamische accenten op de dominant voor de afsluitende tonica.
Tenslotte blijkt in maat 40 het tweede thema te beginnen; hierin wordt het motief steeds aan het begin gebruikt. Misschien dat we daarom in maat 40 wel kunnen spreken van een overlapping, maar dan niet van een enkele toon, maar van een compleet motief: ditzelfde motief vormt immers in maat 40 ook de afsluiting van de voorafgaande maten.