home  > 
muziektheorieanalyse  > teksten en materiaal analyse-college > Waar begint het tweede thema? - oftewel: hoe zit dat met de sonatevorm?
 
- deze tekst is geschreven naar aanleiding van het eerste tentamen

analyse-college (december 2008), en dan vooral omdat het begin

van het tweede thema kennelijk moelijk te vinden is -

 
    De onderstaande tekst kun je ook downloaden als pdf-bestand. Hetzelfde geldt voor de partituur. In het college zijn bovendien twee Beethoven-sonates besproken die kunnen worden gedownload:
  The text below is available as downloadable pdf-file, as is the score. In class we spoke about two Beethoven-sonatas as well, they are also available for downloading:
 
Waar begint het tweede thema? - oftewel: hoe zit dat met de sonatevorm? / pdf nederlands
Where is the beginning of the second theme? or: what about the sonata form, really? / pdf english
Partituur / Score Mozart String Quartet K 499 (compleet stuk - maar zonder maatcijfers... / complete piece - no bar numbers though...)
Partituur / Score Beethoven, Piano Sonata Op. 10.1, eerste deel / first movement
Partituur / Score Beethoven, Piano Sonata Op. 10.2, eerste deel / first movement

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: het begin van het tweede thema in het eerste deel van Mozart's kwartet in D groot KV 499 is in maat 49 (met opmaat, bij de inzet van de eerste viool). En niet in maat 24, maat 28, maat 32, maat 41, maat 45, maat 58 of op de tweede tel van maat 73...

Natuurlijk neemt niemand dit voetstoots van mij aan: er moeten argumenten aan te pas komen. Maar voordat ik mijn argumenten op tafel leg lijkt het mij zinvol in het kort in te gaan op een paar algemene kenmerken van de sonatevorm. Ik zal daarbij uiteraard moeten generaliseren - er zijn in de muziekliteratuur op vrijwel alle opmerkingen hieronder uitzonderingen te vinden.

1.
De term sonatevorm wordt gebruikt voor (meestal) eerste delen van (solo-)sonates, symfonieën, en kamermuziekwerken (trio's, kwartetten, kwintetten enz.) vanaf het Classicisme tot tenminste het begin van de twintigste eeuw. Omdat het meestal om eerste delen gaat wordt ook wel van hoofdvorm gesproken ('hoofd'= aan het begin; in het Duits: Sonatenhauptsatzform). Overigens is zo'n eerste deel meestal (relatief) snel, vaak een Allegro. Misschien is het daarom lange tijd gebruikelijk geweest van 'het Allegro' in een sonate te spreken.

2.
Met de term sonatevorm wordt dus niet de hele sonate bedoeld, maar alleen de vorm van één deel. De meeste sonates (en symfonieën, kwartetten etc.) hebben, na een eerste deel in sonatevorm:

een langzaam tweede deel - vaak, maar lang niet altijd een grote A-B-A-vorm; het was vroeger gebruikelijk van 'het Adagio' in een sonate te spreken.
- een Menuet of, vanaf Beethoven: Scherzoals derde deel, met als vorm: Menuet-Trio-Menuet, dan wel Scherzo-Trio-Scherzo
- een snel of zeer snel laatste deel- soms met als titel: Finale; vaak is dit laatste deel een Weens Rondo - ook wel 'sonate-rondo' genoemd, met als basisvorm: A-B-A-C-A-B-A-[Coda]

Soms zijn het langzame deel en het Menuet/Scherzo van plaats verwisseld.

Een Menuet of Scherzo is lang niet altijd aanwezig: met name veel solosonates hebben slechts drie delen. In symfoniën is er wel bijna altijd een Menuet of Scherzo.

3. 

Hieronder een schema van een sonatevorm. In dit schema wordt uitgegaan van een (fictieve) sonate in C groot en een (even fictieve) sonate in c klein. En in beide gevallen moet er van worden uitgegaan dat de sonates globaal tussen 1780 en 1820 zijn gecomponeerd: in de vroeg-Klassieke tijd  zijn de scheidslijnen tussen vormdelen vaak nog niet zo duidelijk (met name tussen eerste thema en overgang); en vanaf de latere Beethoven en zeker vanaf de vroeg-Romantiek (Schubert bijvoorbeeld) zijn de toonsoort-verhoudingen vaak anders.
Aan de toonsoorten valt vooral op 
dat in majeur de toonsoorten van de beide thema's in kwintafstand staan: in een Klassieke sonate in majeur vinden we in de expositie behalve de hoofdtoonsoort ook de dominanttoonsoort.
-
dat in mineur de toonsoorten van de beide thema's meestal in kleine tertsafstand staan: in een Klassieke sonate in mineur vinden we in de expositie behalve de hoofdtoonsoort dan de paralleltoonsoort; de dominanttoonsoort komt in mineur slechts bij uitzondering in plaats van de paralleltoonsoort. Het gaat dan overigens wel om de mineur-dominanttoonsoort!

Dergelijke toonsoortverhoudingen zijn niet specifiek voor de sonatevorm; de relatie hoofdtoonsoort/dominanttoonsoort resp. hoofdtoonsoort/paralleltoonsoort komt bijvoorbeeld ook voor in andere delen van sonates - en in bijvoorbeeld de dansvormen in een Suite.

Ik gebruik in onderstaand schema hoofdletters voor majeur-toonsoorten, en kleine letters voor mineur-toonsoorten.

vormdeel toon- 
soorten in sonate in C groot
toon-
soorten in sonate in c klein (meest-
al)
toon-
soorten
in sonate in 
c klein (soms)
(LANGZAME INLEIDING)  .   .   . 
  
Een langzame inleiding komt vaker niet dan wel voor. In een langzame inleiding is het tempo bijvoorbeeld: largo, adagio o.i.d. Er vindt een tempowisseling plaats bij het begin van de expositie (naar bijvoorbeeld Allegro). 
Vaak wordt in een langzame inleiding toegewerkt naar de dominant, meestal de Ve trap, van de hoofdtoonsoort (dus in dit voorbeeld naar een G- of G7-akkoord); de oplossing van deze dominant vindt dan plaats aan het begin van de expositie: die begint dan op de tonicadrieklank.

C

 


c

c
EXPOSITIE  .   .   . 
 
eerste thema (of: eerste themagroep)

Soms bestaat dit gedeelte uit meer dan één muzikale zin. In dat geval is het beter om van een eerste themagroep te spreken. 
Een eerste thema kan eindigen met een heel slot in de hoofdtoonsoort (en vormt dan een 'gesloten geheel'), of - en dit gebeurt ook vaak - met een half slot in de hoofdtoonsoort (en vormt dan een 'open geheel'; soms klinkt het begin van de overgang dan min of meer als een nazin).


 

C

 


 

c

 


 

c

 

 
overgang (of: overgangszin, overgangsgroep)

In dit gedeelte wordt gemoduleerd naar de toonsoort van het tweede thema. Vaak wordt gebruik gemaakt van materiaal van het eerste thema (maar dat hoeft niet..). Vaak wordt in een overgang toegewerkt naar de Ve trap van de toonsoort van het tweede thema, en wordt deze Ve trap aan het eind van de overgang meer of minder uitgebreid omspeeld, dan wel als orgelpunt gebracht.

In vroeg-Klassieke sonates wordt in majeur vaak niet gemoduleerd: de overgang eindigt dan op een half slot in de hoofdtoonsoort (dus: op een G-akkoord dat nog klinkt als V in C; de toonsoortwisseling vindt plaats bij het intreden van het tweede thema in de toonsoort G).


 

modu-
lerend 
gedeelte 
(vanaf 
ca. 
1780)


 

modu-
lerend 
gedeelte
 


 

modu-
lerend 
gedeelte

 
tweede thema (of: tweede themagroep)

Vaak bestaat dit gedeelte uit meer dan één muzikale zin (vaker dan het eerste thema!) In dat geval is het beter om van een tweede themagroep te spreken. Eventueel kan een onderverdeling gemaakt worden in bijvoorbeeld thema 2a en thema 2b.

Een tweede themagroep eindigt vrijwel altijd met een heel slot in de dominanttoonsoort (in majeur), resp. in de paralleltoonsoort (in mineur). Heel vaak is dit het eerste heel slot sinds het eind van het eerste thema (of zelfs: voor het eerst in het stuk, als het eerste thema met een half slot eindigt)


 

G


 

Es
 

 


 

g

 

 
slotgroep (of: slotzin, ook wel: codetta)

Een (meestal) korte afsluiting van de gehele expositie. Vaak in de vorm van een aantal kleine 'zinnetjes' die voornamelijk cadenzerende functie hebben.


 


 

Es


 

g

 DOORWERKING  .   .   . 
 
De doorwerking is het vormdeel dat het lastigst in algemene termen te beschrijven valt. We kunnen er in ieder geval van uitgaan dat het volgende gebeurt :
 
verwerking van materiaal uit de expositie: vaak materiaal uit de thema's of uit een van de thema's (maar niet altijd, soms wordt juist gekozen voor materiaal uit slotgroep of overgang)
- modulaties, sequenzen
- afsplitsing, verkorting of recombinatie van motivisch/thematisch materiaal

Soms is aan het begin van een doorwerking sprake van een nog niet modulerend gedeelte: een 'inleiding'.

Er wordt wel gesproken van 'doorwerkingskern' vanaf het moment dat daadwerkelijk wordt gemoduleerd en/of materiaal uit de expositie wordt verwerkt (en veranderd). 
 

Aan het eind van de doorwerking staat meestal een dominant-orgelpunt: een Ve trap in de hoofdtoonsoort die in de bas blijft liggen, terwijl boven die bas (ook) andere harmonieën kunnen staan. Soms gaat het niet om een letterlijk orgelpunt, maar eerder om een omspeling  van de Ve trap. En soms staat het orgelpunt op een 'verkeerde dominant' - en komt de doorwerking dus uit in de 'verkeerde toonsoort'), en moet de zaak nog op het laatste moment, vlak voor het begin van de reprise, worden 'rechtgebreid'1

modu-
lerend
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

C  (Ve
trap)


modu-
lerend
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

c  (Ve
trap)
 


modu-
lerend
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

c  (Ve
trap)
 

REPRISE    .   . 
 
eerste thema (of: eerste themagroep)

Herhaling van het eerste thema uit de expositie. Soms wordt  wel een en ander veranderd (bijvoorbeeld: uitbreiding, gebruik van een andere toonsoort, verandering van motivisch materiaal etc.). Maar onherkenbaar wordt het eigenlijk nooit..

Soms begint de reprise in een andere toonsoort;2 in zekere zin is dan sprake van een 'verkeerde toonsoort'; vaak wordt dan in de loop van het eerste thema gemoduleerd naar de 'goede' toonsoort.


 

C


 

c


 

c

 
verbinding (of: verbindingszin, verbindingsgroep)

Omdat eerste en tweede thema in de reprise in dezelfde toonsoort staan spreekt men in de reprise van verbinding, en niet van overgang, zoals in de expositie ('overgang' betekent dus: 'overgaan' naar een andere toonsoort, en 'verbinding' betekent: verbinden van eerste en tweede thema). Want in principe is in de verbinding geen modulatie nodig; toch wordt vaak wel gemoduleerd (of: een modulatie gesuggereerd). Maar nu staat aan het begin van de modulatie(s) dezelfde toonsoort als aan het eind. 

Zie verder de opmerkingen over de overgangszin in de expositie.

In vroeg-Klassieke sonates zonder modulatie in de overgang blijkt dit in de reprise een handige 'truc' te zijn: als de overgang  eindigt op een half slot in de hoofdtoonsoort (dus: op een G-akkoord dat klinkt als V in C) dan kan het tweede thema aansluiten in de toonsoort G (in de expositie), maar ook in de toonsoort C (in de reprise); in principe kan in dit geval de overgang precies gelijk zijn aan de verbinding!3


 

meestal
modu-
lerend 
gedeelte
(vanaf 
ca. 
1780) - 
hoewel 
begin- 
en eind-
toonsoort 
nu 
hetzelfde 
zijn


 

meestal
modu-
lerend 
gedeelte
(vanaf 
ca. 
1780) - 
hoewel 
begin- 
en eind-
toonsoort 
nu 
hetzelfde 
zijn
 


 

meestal
modu-
lerend 
gedeelte
(vanaf 
ca. 
1780) - 
hoewel 
begin- 
en eind-
toonsoort 
nu 
hetzelfde 
zijn
 

 
tweede thema (of: tweede themagroep)

Herhaling van het tweede thema uit de expositie (getransponeerd, en in mineur: met veranderd toongeslacht). Eindigt vrijwel altijd met een heel slot (in de hoofdtoonsoort). Zie verder de opmerkingen over het tweede thema in de expositie.

Soms kiest een componist in een sonate in mineur voor een majeur-toonsoort bij de reprise van het tweede thema, namelijk de gelijknamige majeurtoonsoort (misschien omdat het tweede thema in de expositie, in majeur, wél goed klinkt, maar in de reprise in mineur niet?) In dit geval kan naar mineur worden teruggekeerd (later in de tweede themagroep, bijvoorbeeld in thema 2b, of in de slotgroep, of zelfs pas in de coda) - maar dat hoeft niet: soms blijft de gelijknamige majeurtoonsoort tot het eind van het deel.

Verandering van een tweede thema in de reprise (verdergaande verandering dan: transpositie, en verandering van toongeslacht in mineur) komt veel minder voor dan verandering van een eerste thema.


 

C

 


 

c/C
 


 

c
 

 
slotgroep (of: slotzin, ook wel: codetta)

Zie expositie. Soms wordt een slotgroep in de reprise enigszins uitgebreid (ten opzichte van de expositie). Soms wordt daarbij bijna onmerkbaar overgegaan naar de coda.


 


 


 

c/C
 


 

c

(CODA)  .   .   . 
 
Lang niet alle sonatevormen hebben een coda: met name in het Classicisme wordt vaak afgesloten met de (eventueel uitgebreide) slotgroep in de reprise. 

Soms komt een coda bijna ongemerkt voort uit de slotgroep; soms is het een echt zelfstandig vormdeel, waarin vaak teruggegrepen wordt op het eerste thema, of, minder vaak, op het tweede thema, of op beide thema's.

Soms wordt aan het begin van een coda de suggestie gewekt dat er (weer) wordt gemoduleerd als in de doorwerking; de luisteraar wordt dan a.h.w. op het verkeerde been gezet, en zou kunnen denken dat sprake is van een 'tweede doorwerking'.



c/C

c/C
Het is gebruikelijk dat 
de expositie wordt herhaald; we zien dan een herhalingsteken aan het eind van de expositie (en, als er een langzame inleiding is: aan het begin van de expositie)
-
de doorwerking en reprise samen worden herhaald; we zien dan een herhalingsteken aan het begin van de doorwerking en aan het eind van de reprise.

Vanaf Beethoven wordt de herhaling van doorwerking+reprise vaak weggelaten, soms wordt ook de expositie niet herhaald (vanaf het late werk van Beethoven).

In een Klassieke sonatevorm zijn de thema's min of meer te beschouwen als de personages in een toneelstuk: de thematische gedeeltes zijn het meest herkenbaar, worden als eerste onthouden, en onderscheiden zich vaak van de niet-thematische gedeeltes omdat ze een duidelijkere, 'vastere' structuur hebben - bijvoorbeeld een duidelijke maatgroepering 4 + 4 o.i.d. De niet-thematische gedeeltes (overgang/verbinding, slotgroep) zijn daarentegen vaak wat 'losser' van opbouw.4 Als een tweede thema uit meer dan een element bestaat (dus: als sprake is van een tweede themagroep) is bovendien het eerste gedeelte meestal 'karakteristieker' of 'belangrijker' dan het tweede (en evt. derde) element. Vaak fungeert het eerste element als het 'eigenlijke tweede thema'.

Om terug te komen op de aanvankelijke vraag: waarom begint in Mozart's kwartet in D groot het tweede thema in maat 49, en niet eerder of later? Daar zijn verschillende argumenten voor te bedenken.5
1.
Als we kijken naar de maten 41 (met opmaat) tot en met 48 valt op dat het melodisch materiaal  gebaseerd is op het eerste thema. Daarmee is niet meteen uitgesloten dat het gaat om een tweede thema6, maar het is toch niet zo erg waarschijnlijk.
2.
Harmonisch gebeurt er in maat 41-48 bijna niets: alles is gebaseerd op een E-groot akkoord (eerst als drieklank, en vanaf de vierde tel van maat 44 als dominant septimeakkoord (zie de d in de eerste viool). Dat maakt het waarschijnlijk dat we te maken hebben met een 'muzikale dubbele punt' aan het eind van de overgang - op de Ve trap van A groot, de toonsoort van het tweede thema.
3.
De melodie in de eerste viool vanaf maat 49 is duidelijk geheel nieuw (overigens zit dezelfde melodie even later ook in de cello: een kleine canon met de eerst viool..) Een nieuw personage dus, zogezegd. Dit maakt het waarschijnlijk dat we hier te maken hebben met het begin van de tweede themagroep.
4.
Soms is het verhelderend om ook een blik te werpen op de reprise; het is immers logisch te veronderstellen dat de overgang en de verbinding  van elkaar verschillen - alleen al vanwege de in de reprise veranderde toonsoorten.7 Maar bij dit Mozart-kwartet hebben we niet veel aan deze vergelijking: de verbinding in de reprise (maat 167-191) is een vrijwel letterlijke transpositie van de overgang (maat 24-48).

Om de maten 24, 28, en 32 te kunnen uitsluiten als mogelijke beginpunten van het tweede thema is het zinvol om te kijken naar wat er melodisch en harmonisch gebeurt vanaf maat 23:
maat 23 (eerste tel) is te beschouwen als het eind van het eerste thema; de toonsoort is nog steeds D groot
-
in maat 24 begint een modulatie; dit is kenmerkend voor een overgangsgroep, en veel minder waarschijnlijk in een (klassieke) tweede themagroep - modulatie heeft instabiliteit tot gevolg, en gaat vaak gepaard met een 'lossere' structuur dan wat bij een thema verwacht mag worden. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat eerste en tweede thema direct (zonder overgang) op elkaar volgen.
De modulatie lijkt eerst aan te sturen op de toonsoort b klein (maat 24-27), maar heeft vervolgens A groot als doel (maat 28-31). Omdat we al weten dat A groot de belangrijkere toonsoort zal worden (want: toonsoort van het tweede thema!) kunnen we de modulatie in deze maten ook vanuit de hoofdtoonsoort D groot en vanuit A groot beschrijven:
maat:  22/23  24 - 27 28 - 31
in D groot V - I6 omspeling van VI
in A groot omspeling van II V7 -  I 

Het b-klein-akkoord in de maten 24-27 kan dus op twee manieren worden gezien: als VIe trap (vanuit D groot), en als IIe trap (vanuit A groot). En vormt op die manier de 'harmonische schakel' tussen beide toonsoorten, en is daarmee het spilakkoord in de modulatie.

- Vanuit de toonsoort A groot gedacht vormen de maten 24-31 'in het groot' een volledige cadens8. Een 'perfecte afsluiting' wordt echter vermeden omdat in maat 31 een onvolkomen heel slot staat.9 Dit is een belangrijke reden dat in maat 28 niet het tweede thema kan beginnen: we zitten middenin een harmonische progressie. En bovendien vormen de maten 28-31 een antwoord op de maten 24-27 (een soort nazin eigenlijk). 
nteressant is dat aan het eind van maat 37 plotseling de toon c (in plaats van cis) ten tonele verschijnt. Daardoor verandert de toonsoort in a klein (of lijkt dat maar zo?). Dit is een veel voorkomend verschijnsel in een overgang: de toonsoort van het tweede thema verschijnt aan het eind van de overgang eerst als (gelijknamige) mineur-toonsoort. Soms wordt nog in de overgang teruggekeerd naar majeur (hier: in maat 48, zie de cis in de eerste viool). Soms staat pas het tweede thema weer in majeur.10 Men spreekt bij een dergelijk verschijnsel (dat het intreden van het tweede thema des te 'brillianter' maakt..) wel van een mineur-majeur-effect.11
Maat 32 kan (dus) niet het begin zijn van het tweede thema: de toonsoort A groot vraagt nog om duidelijkere bevestiging; bovendien zijn de maten 32-40 te 'los' van opzet, door het slot op de Ve trap, en door de wisseling van A groot naar a klein. En ze vormen in feite een voortzetting van de maten 23-31 - met name door het onvolkomen heel slot in maat 31.

Het is overigens lastig in maat 49 het intreden van het tweede thema te horen, omdat hier het eind van de overgang en het begin van het tweede thema zijn doorgecomponeerd: er is geen sprake van een cesuur, de vormdelen gaan naadloos in elkaar over. In de meeste vroeg-Klassieke sonates staat voor het begin van het tweede thema wel een duidelijke cesuur (soms een rust; soms een rust in alle stemmen behalve de bovenstem). 

Vergelijk de sonate-expositie van Haydn op de volgende pagina's met het kwartet van Mozart: bij Haydn is maat 16 de laatste maat van de overgang; hier staat een duidelijke rust, na een A-akkoord (Ve trap, dus half slot, in de hoofdtoonsoort D groot; de overgang moduleert in dit stuk dus niet - pas na het intreden van het tweede thema verandert de toonsoort in A groot).
Ook de andere vormdelen zijn duidelijk afgebakend. Het eerste thema loopt van maat 1-8 (en vormt een periode). De overgang (dus) van maat 9 t/m maat 16 heeft een  'lossere' structuur dan het eerste thema. Het tweede thema eindigt op de eerste tel van maat 35. Aan het eind van dit tweede thema staat een triller op de tweede toon van de toonsoort (A groot); deze triller mondt uit in een volkomen heel slot in maat 35. Dit is een vaak gebruikte 'formule' aan het eind van een tweede thema: de triller, de gang 2 --> 1 in de bovenstem, en  V --> I  als harmonische progressie signaleren samen overduidelijk een 'definitief slot'.12De overige maten van deze expositie (vanaf maat 36) zijn te beschouwen als slotgroep:

voorbeeld 1
Haydn, Sonate in D, Hob.XVI:37, expositie
Ik wil tenslotte nog een paar opmerkingen kwijt over de tweede themagroep van het Mozart-kwartet. Hopelijk wordt dan tevens duidelijk waarom het tweede thema niet in maat 58 of op de tweede tel van maat 73 kan beginnen.

Ik zou de tweede themagroep als volgt onderverdelen:

maat                        gedeelte                                                                           toonsoort
49 - 57 eerste gedeelte: een voorzin (maat 49-52) die eindigt met een bedrieglijk slot (op VI in A groot: de fis-klein drieklank op de tweede tel van maat 52), gevolgd door een nazin die eveneens eindigt met een bedrieglijk slot. Eigenlijk 'mislukt' de nazin dus..13 A groot
58 - 65 tweede gedeelte: de fis-klein drieklank verzelfstandigt zich, en lijkt de tonica van de toonsoort fis klein te worden. Aan het eind van de tweede groep van 4 maten (62-65) blijkt dat de toonsoort toch A blijft. Dit gedeelte eindigt alweer met een (ander) bedrieglijk slot: in maat 65 staat een F-akkoord, de verlaagd VIe trap in A groot!  wordt schijnbaar 
fis klein (maar eigenlijk]
nog steeds A groot)
66 - 73 derde gedeelte: de F-groot  drieklank verzelfstandigt zich tot wat de toonsoort F groot  lijkt te worden. Aan het eind van de tweede groep van 4 maten (70-73) blijkt dat de toonsoort toch A blijft. Dit gedeelte eindigt met een volkomen heel slot in A.

wordt schijnbaar
F groot (maar eigenlijk
nog steeds A groot)

 
 
 

deze gedeeltes vormen samen het eerste deel van de tweede thema-
groep. We kunnen dit noemen: 
thema 2a
74-83  vierde gedeelte: bestaat uit twee kortere frases (beginnend op de tweede tel van maat 73) van elk vier maten; de tweede frase (vanaf de tweede tel van maat 78) is een gevarieerde herhaling van de eerste.
Omdat het gaat om korte zinnetjes, die bovendien beide eindigen met een (volkomen) heel slot14, zou men in maat 74 ook het begin kunnen zien van de slotgroep. Dan zou het tweede thema dus eindigen in maat 73 (en vervalt de benaming 'thema 2a').
A groot 

we zouden dit kunnen noemen:
thema 2b
Opvallend is dat het tweede en derde gedeelte van de tweede themagroep gebruik maken van het hoofdmotief van het eerste thema. De eerste viool begint in maat 58 met een vergroting15 van het begin van het eerste thema; het vervolg van de melodie vanaf maat 62 citeert het begin van het eerste thema. In het derde gedeelte - een gevarieerde herhaling van het tweede gedelte -  komt de vergroting niet terug, maar wel, vanaf maat 70, het 'citaat'.

Het is niet ongebruikelijk dat componisten verbanden aanbrengen tussen de verschillende onderdelen van een vorm; hiermee wordt uiteindelijk de samenhang van een stuk vergroot. In dat opzicht is het niet zo verbazingwekkend dat een aspect van het eerste thema terugkeert in de tweede themagroep. Een aardig voorbeeld van een dergelijk verband is te vinden in het eerste deel van de pianosonate op. 2.1 van Beethoven. Waar het begin van het eerste thema vooral wordt gekenmerkt door stijgende akkoordbreking, valt aan het begin van het tweede thema juist de dalende akkoordbreking op:

voorbeeld 2
Beethoven, Sonate Op. 2 Nr.1
Het zal duidelijk zijn waarom in het Mozart-kwartet het tweede thema niet in maat 58 kan beginnen:
 
de toonsoort A groot is al veel eerder bereikt
- het is een merkwaardig beginpunt vanwege het bedrieglijk slot ervoor (in maat 57)
- de maten 58 - 65 zijn harmonisch veel instabieler dan de maten ervoor
- er wordt geen nieuw materiaal gepresenteerd; dat gebeurt in maat 49 wel

En wat maat 73 als mogelijk beginpunt betreft: hier is eerder sprake van een 'eindstadium', een 'voortzetting', 'slotcadenzen' dan van een begin (vandaar de optie om hier de slotgroep te laten beginnen). Bovendien zitten we in inmiddels al wel erg lang in A groot..


Er is over dit stuk veel meer te zeggen (ik heb het niet gehad over het eerste thema, en niet over de doorwerking en de coda..). Maar vooralsnog laat ik het hier bij - tenslotte ging het alleen maar over de vraag waar het tweede thema begint!