De tekst kun je ook downloaden als pdf-bestand.
Hetzelfde geldt voor de bijbehorende partituren.
The text is available as downloadable
pdf-file, as are the scores belonging to the text.
|
Zoals de relatie tussen de drie hoofdtrappen begrepen kan worden vanuit
hun onderlinge kwintafstand, zo heeft de relatie tussen hoofd- en neventrappen
vooral
te maken met de afstand van de terts. Drieklanken waarvan de grondtonen
op tertsafstand staan hebben twee gemeenschappelijke tonen, en lijken
dus qua klank nogal op elkaar (niet allemaal even sterk overigens). En
daardoor zijn klanken op tertsafstand functioneel verwant.
De drie hoofdtrappen hebben ieder twee zogeheten tertsverwanten. IV bijvoorbeeld
is dus tertsverwant (en: functioneel verwant) met II en met VI .
Zoals uit voorbeeld 8 moge blijken zijn er een paar ‘overlappingen’
(dit is niet meer dan logisch: drie hoofdtrappen hebben samen zes tertsverwanten
- maar er zijn slechts zeven trappen!): de functie van III en VI in majeur
ligt niet vast, maar zal uit de context moeten blijken. Deze akkoorden
zijn tertsverwant met twee hoofdtrappen met een verschillende functie.
Hetzelfde
geldt voor VI in mineur - maar niet voor III: als dit akkoord geen leidtoon
bevat heeft het tonica-functie; als het wel een leidtoon bevat per definitie
dominant-functie.
In mineur kan in de regel worden uitgegaan van de harmonische mineurtoonsoort:
in
tonale muziek wordt in mineur veelal de zevende toon verhoogd. Ladders
als ‘natuurlijk, ‘melodisch’ en ‘harmonisch’ mineur zijn echter echte 'theoretische
constructies': in de praktijk wordt alles door elkaar gebruikt. De keuze
voor wel of geen leidtoon (en/of verhoogde zesde toon) is bijna altijd
afhankelijk van melodische richting: de ‘hoge’ 6^ en 7^ ‘willen’
stijgen, de ‘lage’ 6^ en 7^ dalen. Anders dan de VIIe en Ve trap verschijnt
de IIIe trap in mineur zelden met leidtoon:14
voorbeeld 8 |
|
 |
Ik kan op deze plaats lang niet alle details van de ‘werking’ van de
neventrappen, en van hun relatie met de hoofdtrappen uit de doeken doen.
Wel een paar algemene opmerkingen:
- |
Meestal is een neventrap een ‘zwakkere vertegenwoordiger’ van een functie
dan een hoofdtrap. Dit heeft te maken met de grotere afstand (in kwinten
gemeten) tot de grondtoon van de toonsoort.
III en VI zijn het zwakst, het 'vaagst' - van deze beide drieklanken
ligt immers niet op voorhand de functie vast (maar wel van III in mineur,
zie voorbeeld 8!) |
- |
VII is een betrekkelijk duidelijke dominant: weliswaar
ontbreekt in dit akkoord de vijfde toon van de toonsoort (kenmerkend voor
V, en voor de V- I -relatie), maar de leidtoon in het akkoord maakt
dat de behoefte de tonica te laten volgen toch groot is. Ofwel, anders
gezegd: VII moet het stellen zonder de harmonische functie van de
dominant, maar de melodische functie ( 7^ —> 1^ ) maakt meer dan
voldoende duidelijk waar VII 'heen wil'. |
- |
II is een zeer duidelijke subdominant. De relatie met
de tonica is weliswaar ‘vager’ dan in I - IV (geen kwintafstand!), maar
daar staat tegenover dat de relatie II - V ‘dwingender’ is dan IV - V:
tussen II en V zit wel een kwint (zie voorbeeld 9). Deze kwintrelatie
met V is een van de redenen dat II vaak in plaats van IV wordt gebruikt: |
voorbeeld 9 |
|
|
|
|
|
II in plaats van IV voor de dominant |
|
 |
- |
Neventrappen worden vaak gebruikt als vervanger van een hoofdtrap
(substitie);
ook komt het vaak voor dat een neventrap volgt op een hoofdtrap met dezelfde
functie, en daarmee de functie van die hoofdtrap
verlengt; hiervoor
wordt het begrip prolongatie15
gebruikt (dat overigens ook wordt gebruikt voor allerlei andere muzikale
‘verlengingstechnieken’). Zie voorbeeld 10. |
- |
De functie van VI en van III is afhankelijk van
de context. Zo is in de opeenvolging V - VI de VIe trap een substituutklank
voor I, omdat na V een Ie trap wordt verwacht; VI is dan een (zwakke) tonica.
In de opeenvolging I - VI - V - I treedt de VIe trap op als subdominant
(hij staat op de plaats van IV of II). In de opeenvolging I - III - IV
- V heeft de IIIe trap tonicafunctie, omdat hij de tonica prolongeert
(en
in mineur is daarom in deze opeenvolging een III-met-leidtoon uitgesloten...).
Zie nogmaals voorbeeld 10. |
- |
Het is niet voor niets dat de tertsenreeks zoals weergegeven in voorbeeld
8 begint op II en eindigt op VII. Het is natuurlijk aardig dat op deze
manier de tonica in het midden, in het centrum staat (waar hij ongetwijfeld
thuishoort...) Belangrijker is dat II en VII weliswaar op tertsafstand
staan, maar toch weinig met elkaar te maken hebben - ondanks de twee gemeenschappelijke
tonen: II staat in tertsrelatie tot IV, en heeft altijd subdominantfunctie;
VII staat in tertsrelatie tot V, en bovendien op de leidtoon, en heeft
daarom altijd dominantfunctie. Dit functieverschil sluit een 'echte tertsrelatie'
tussen VII en II uit. |
|