1. |
In het eerste deel van de sonate op. 109 van Beethoven lijkt
de sonatevorm eerder een 'aanleiding' voor' de compositie dan dat deze
vorm werkelijk bedoeld is om te worden waargenomen.
Toch is - om allerlei redenen - duidelijk dat Beethoven ook in dit
stuk het principe van de sonatevorm nog als uitgangspunt hanteert, ook
al zijn allerlei lengteverhpoudingen anders dan normaal, en zijn de thema's
nauwelijks als zodanig te herkennen - zeker niet bij eerste kennismaking.
Toch zouden we van het volgende (hier half uitgewerkte) 'schema' kunnen
uitgaan:
maat 1-8
maat 9-16
maat 17-47
maat 48-56
maat57-66
maat 67-99 |
EXPOSITIE
eerste thema en overgang (1-4 'eigenlijk' eerste thema, 5-8 overgang,
want modulatie naar de dominant)
tweede thema en 'slotzin' (9-11 voorzin 2e thema, 12-15 - verlengde
- nazin, 15/16 slot)
DOORWERKING
REPRISE
eerste thema/overgang
tweede thema en 'slotzin'
CODA |
a |
maak een harmonische en melodisch/motivische analyse van maat 9-16,
waaruit blijkt dat deze maten inderdaad kunnen worden opgevat als thematisch
(omdat er sprake is van voor- en nazin, en van min of meer duidelijke slotcadens).
Probeer niet het Dis-groot akkoord te verklaren... |
b |
Het eerste thema maakt gebruik van een stapsgewijsdalende baslijn,
en een paar - cadenzerende - sprongen aan het eind.
Wat valt op aan de gekozen akkordliggingen?
In hoeverre is hier sprake van doorgangsharmonie? |
c |
Probeer uit te leggen waarom het groepje maat 1-8 ('eerste thema/overgang)
in de reprise wordt verlengd. |
d |
Hoe zou je de coda gedetailleerder kunnen indelen dan
ik in bovenstaand schema heb gedaan? Geef argumenten voor je indeling. |
|
2. |
a |
Maak een indeling van de langzame inleiding van het dissonanten-kwartet
(KV
465) van Mozart. |
b |
geef aan welke tonen in de verschillende melodie-lijnen (altviool,
2e en 1e viool) moeten worden opgevat als vertraging. |
|
|