home  > 
muziektheorieharmonie  > harmonieleer  >  B. Diatoniek
  • Hoofdstuk 9:  I, V, IV en II in cadens en prolongatie; ritmiek/metriek; VI in bedrieglijk slot
  • Hoofdstuk 10: kwartsextakkoorden (1)
  • Hoofdstuk 11: kwartsextakkoorden (2)
  • Hoofdstuk 12: VI en IV6 (1)
  • Hoofdstuk 13: de septimeakkoorden op II en IV
  • Hoofdstuk 14: ander gebr II, IV en VI
  • Hoofdstuk 15: V...
  • Hoofdstuk 16: III en VII
VII6: rol in de cadens: VII6 als prolongatie

Men kan stellen dat in veel tonale muziek de gang an een begin-tonica via een dominant naar een afsluitende tonica de basis vormt van de harmonische constructie. Een belangrijke manier om dit harmonische 'skelet' uit te breiden is prolongatie van een begin-tonica. Vaak worden binnen zo'n prolongatie bovendien motieven ontwikkeld, of een bovenstem. Naast technieken als liggingswisseling en omlegging is plaatsing van V6 of VII6 tussen twee tonica-drieklanken bij uitstek geschikt als prolongatiemiddel. In feite verschijnt dan een akkoord boven een wissel- of doorgangstoon in de bas:

voorbeeld 27
uitwerking van een bas


In voorbeeld 2 hierboven is goed te zien hoe zo'n prolongatie er uit kan zien: afgezien van de dominant-akkoorden op de opmaat en de fermate bestaat dit voorbeeld geheel uit prolongatie van de eerste tonica, met behulp van doorgangen en een wisseltoon in de bas. Ook de melodie lijkt prolongatie van de Ie trap: de tonen 1^ 3^ en 5^ worden met doorgangen en één sprong met elkaar verbonden. VII6 treedt op als doorgangsakkoord tussen I en I6.
Het is belangrijk zich te realiseren dat in voorbeelden als deze VII6 en V6 niet dienen om af te sluiten. In voorbeeld 10 is dit misschien het duidelijkst te zien: V6 en VII6 spelen een volstrekt andere rol dan de Ve trap, met name in de laatste maat. 

Toch kan V6 of VII6 wel voor en afsluitende tonica worden geplaatst. Het effect zal echter altijd een 'zwakke cadens' zijn. Daarom is zo'n cadens minder geschikt voor bijvoorbeeld het eind van een stuk - bij een afsluiting 'ergens onderweg'  kan het daarentegen juist wenselijk zijn dat een sterke cadens wordt vermeden. Vooral in koraalzettingen, maar ook in veel andere muziek is het gebruikelijk dat de verbinding V - I voor het eind wordt bewaard, en daarvoor veel met omkeringen als V6 en VII6 wordt gewerkt. Zie voorbeeld 27.Ook een half slot klinkt in zekere zin zwakker als het wordt bereikt vanuit bijvoorbeeld I6 in plaats van I.
voorbeeld 28
Bach: koraal 181 (maat 5/6), koraal 170 (maat 6/7), koraal 159 Maat 3/4)

eerste tel: vergelijk voorbeeld 25 f!
uitwerking van een bas









conclusies:

1.
I6 en V6 kunnen worden gebruikt om de grondliggingen van I en V te prolongeren. In combinatie met de liggingswisseling in de bas gaan daarbij vaak ook andere stemmen naar een andere akkoordtoon (combinatie van liggingswisseling en omlegging).
2.
I6 en V6 kunnen de grondliggingen van I en V vervangen in situaties waar geen sprake is van een afsluiting, of in een 'zwakke cadens'.
Ook VII6 kan woren gebruikt in een 'zwakke cadens', als vervanger van V7.
3.
V6 kan in een tonica-prolongatie optreden als wisselklank (1^ 7^ 1^ in de bas).
VII6 is bij uitstek geschikt als doorgangsakkoord tussen I en I6, of als wisselakkoord tussen twee grondliggingen van de Ie trap (1^ 2^ 3^, 3^ 2^ 1^ of 1^ 2^ 1^ in de bas).
V6 kan in een tonica-prolongatie worden voorafgegaan, maar niet worden gevolgd door I6 - omdat in het laatste geval de leidtoon niet oplost. V6 - I6 is wel mogelijk als de leidtoon indirect oplost (dus bijvoorbeeld: V6 - I6 - I ).
Een liggingswisseling van V6 naar de grondligging van de Ve trap kan gepaard gaan met invoering van het septime: V6 - V7. Het omgekeerde: V7 - V6 is slechts mogelijk als het septime indirect oplost (dus bijvoorbeeld in de constructie:
  4^      5^      3^
V7 - V6 - I .
4.
De verbinding V7 - I6 kan beter worden vermeden als het septime zich in de sopraan bevindt. Eventueel kan het septime echter indirect worden opgelost, bijvoorbeeld in een constructie als:
   4^     5^    1^
V7 - I6 - I .
Als het septime zich in een middenstem bevindt, kan het eventueel stijgen.
5.
Bij I6 en V6 heeft verdubbeling van de sopraantoon de voorkeur. Dit is bij V6 altijd, en bij I6 meestal de kwint of grondtoon van de drieklank. (Bij V6 altijd, omdat terts-, oftewel leidtoon-verdubbeling in V is uitgesloten). Tertsverdubbeling in I6 wordt bij voorkeur gecombineerd met tegenbeweging tussen bas en sopraan.
6.
Bij VII6 heeft verdubbeling vande terts (=2^, de bastoon) de voorkeur. Kwintverdubbeling (=4^) is met name een goed alternatief als deze toon zich in de sopraan bevindt (wat te beschouwen als uitzonderlijk). Verdubbeling van de grondtoon (=leidtoon!)is uitgesloten.
7.
Bij de oplossing van VII6 naar I of I6 lost de leidtoon altijd op, en daalt 4^ niet naar 3^, maar stijgt naar 5^, meestal in een middenstem. Als 4^ zich in de sopraan bevindt daalt hij naar 3^, tenzij de buitenstemmen in parallelle decimen bewegen:
3^      4^       5^
I - VII6 - I6 .
In de verbinding VII6 - I6 heeft een dalende 4^ tertsverdubbeling in I6 tot gevolg.
8.
Het is vaak verstandig 'aan het begin' en 'in het midden' van een frase verbindingen die naar een cadens klinken te vermijden. Klanken als V6 en VII6 zijn dan ook bij uitstek geschikt om op zulke momenten te gebruiken, terwijl de combinatie van de grondliggingen van V en I vaak beter kan worden 'bewaard' voor een afsluiting.

[naar hoofdstuk 7: IV, II en II6 (1)]