home  > 
muziektheorieharmonie  > harmonieleer  >  B. Diatoniek


  • Hoofdstuk 9:  I, V, IV en II in cadens en prolongatie; ritmiek/metriek; VI in bedrieglijk slot
  • Hoofdstuk 10: kwartsextakkoorden (1)
  • Hoofdstuk 11: kwartsextakkoorden (2)
  • Hoofdstuk 12: VI en IV6 (1)
  • Hoofdstuk 13: de septimeakkoorden op II en IV
  • Hoofdstuk 14: ander gebr II, IV en VI
  • Hoofdstuk 15: V...
  • Hoofdstuk 16: III en VII
I en V in de vierstemmige zetting

Bij het verbinden van akkoorden in een vierstemmige zetting zijn twee verschillende uitgangspunten mogelijk. Omdat V en I de eerste akkoorden zijn die wij met elkaar gaan verbinden, hebben we nu voor het eerst met deze verschillende uitgangspunten te maken:

  1. bij een zgn. harmonische verbinding legt ieder stem de kortst mogelijke weg af naar een toon in het volgend akkoord. Voor de verbinding van de grondliggingen V en I betekent dit dat:
    • de bas springt naar de nieuwe grondtoon (de bas kan geen stapsgewijze beweging maken)
    • een toon blijft liggen, namelijk 5^: deze toon zit zowel in de Ie als in de Ve trap
    • de overige twee stemmen een secundebeweging maken, waarbij moet worden gelet op:
      1. verdubbeling
      2. oplossing van de leidtoon (in de Ve trap)
    Zie voorbeeld 7 hieronder.
  2. Bij een zgn. melodische verbinding wordt in een of meer stemmen een 'vrijere' beweging gemaakt: dus blijft bijvoorbeeld de gemeenschappelijke toon niet liggen, of wordt een sprong gemaakt. Aanleiding hiertoe geeft vaak de bovenstem: omdat de sopraan een bepaald melodisch verloop heeft, is een harmonische verbinding niet mogelijk.

  3. Het is uitgesloten voor de melodische verbinding even 'exacte' aanwijzingen te geven als voor harmonische verbinding: het aantal mogelijkheden is veel groter. Men kan echter het volgende 'stappenplan' gebruiken:
    • bepaal de bastoon (als deze niet al gegeven is)
    • bepaal de sopraantoon (als deze niet al gegeven is). Het is handig voor wat I en V betreft het volgende te onthouden:
      1. in de Ie trap zitten de tonen 1^ 3^ en 5^
      2. in de Ve trap zitten de tonen 5^ 7^ en 2^ (en in het septimeakkoord: 4^)
    • bepaal de tonen in de middenstemmen. Let hierbij op
      1. stemvoering, dus op het horizontaal verloop
      2. verdubbeling (bij verbindingen V/I in grondligging liefst de grondtoon, in 'noodgevallen' de kwint)
    Eventueel kunnen onvolledige akkoorden worden gebruikt. Controleer de afstand tussen de stemmen (verticaal dus)!
    Zie voorbeeld 8 hieronder.
voorbeeld 7
verbinding I - V - I (harmonische verbinding)





Een eerste conclusie is: bij een harmonische verbinding I - V - I  heeft de sopraan altijd 'wisselfiguurtjes' ( 1^ 7^ 1^ of 3^ 2^ 3^) of een liggende toon (5^ 5^ 5^). Ook eenvoudige bovenstemmen als 3^ 2^ 1^ of 5^ 7^ 1^ kunnen niet, of niet helemaal, met een harmonische verbinding I - V - I worden geharmoniseerd.
voorbeeld 8
harmonisatie van 'bovenstemfiguurtjes' met I -V -I (in de meeste gevallen: met gebruikmaking van melodische verbinding)
Uitgangspunt bij dit voorbeeld zijn bepaalde figuurtjes in de sopraan. Het heeft weinig zin te proberen de voorbeelden te onthouden. Het is beter, kennis te nemen van het soort 'problemen' dat men zoal kan tegenkomen, en in de praktijk zelf oplossingen te bedenken.
 
a. 3^ 2^ 1^
deze formule vindt men vaak in afsluitingen vergelijk de voorbeelden .... en 7 hierboven.
onvolledig akkoord aan het eind in verband met de leidtoon; 5^ kan niet blijven liggen (anders ontbreekt de terts van de Ie trap).
b. 5^ 7^ 1^ en 1^ 2^ 1^ . beide ook geschikt voor afsluitingen. de toon die de eerste twee akkoorden gemeenschappelijk hebben, blijft niet liggen.

geen enkele gemeenschappelijke toon 
blijft liggen; 
onvolledig akkoord aan het eind 
(vergelijk met a.)
c. 1^ 2^ 3^ dit is eerder een begin dan een afsluiting! de toon die de eerste twee akkoorden gemeenschappelijk hebben, blijft niet liggen.

hier kunnen de gemeenschappelijke tonen wel blijven liggen.
d. figuurtjes met een of meer omleggingen (waarbij natuurlijk altijd sprongen ontstaan).
     N.B.: de leidtoon hoeft pas op te lossen als het oplossingsakkoord (de Ie trap) verschijnt!


Tenslotte: met name als in de sopraan complete drieklanksbrekingen staan (al dan niet ingevuld met doorgangen) is het lang niet altijd nodig en 'handig' de middenstemmen steeds te laten 'meespringen' - ook niet als deels onvolledige akkoorden ontstaan. Wel heeft het dan de voorkeur een akkoord bij zijn verschijnen volledig te maken; daarna kan het echter - tijdens de beweging in de bovenstem - onvolledig worden. Als je deze techniek toepast, is het wel van belang bij de akkoordwisselingen extra aandacht te besteden aan eventueel optredende parallellen! De melodie van voorbeeld 3 zou dus ook als volgt vierstemmig kunnen worden uitgewerkt (met dezelfde trappen):
voorbeeld 9
omlegging van V en I


[vervolg van dit hoofdstuk]