home  > 
muziektheorieharmonie  > harmonieleer  >  A: algemeen
verdubbeling

Alle akkoorden in voorbeeld 3 (zie boven) zijn drieklanken, de meeste in grondligging. Bij de enkele sextligging staat een becijfering: 6 , onder de bas. De cijfers 4 3 in maat 4 duiden de vertraging in de tenor aan. Tot ver in de negentiende eeuw is de drieklank de 'norm' - septimeakkoorden komen aanmerkelijk minder voor. En er bestaan door de eeuwen heen vele zettingen met uitsluitend of vrijwel uitsluitend drieklanken.

Gevolg van het werken met drieklanken in een vierstemmige zetting is de noodzaak van verdubbeling. In alle grondliggingen in voorbeeld 3 wordt de grondtoon verdubbeld, met slechts één uitzondering: het eerste akkoord van de derde regel. Dit is inderdaad een tamelijk algemene norm: in drieklanken in grondligging wordt vrijwel altijd de grondtoon verdubbeld. Er kan worden verdubbeld in het octaaf (of dubbeloctaaf), maar ook in de prime (bekijk hiervoor ook voorbeeld 3!):

 voorbeeld 4
verdubbeling

Vier opmerkingen over notatie (dit wordt nogal eens verkeerd gedaan, vandaar):
  1. De stokken van de sopraan en de tenor wijzen omhoog, die van de alt en de bas naar beneden (anders ontstaat al gauw een 'stokken-oerwoud...)
  2. bij verdubbeling in de prime tussen alt en tenor blijft elk van beide tonen in zijn eigen balk - zie voorbeeld 5a
  3. bij primeverdubbeling tussen alt en sopraan of tenor en bas (dus: binnen een balk) kan worden volstaan met slechts een notenkop als beide noten gelijke lengte hebben. Bij verschillende lengte moeten twee noten worden genoteerd (vlak achter elkaar), als een van beide noten dicht is en de ander open, of als slechts een van beide noten een stok of punt heeft. Zie voorbeeld 5b.
  4. Noten van verschillende lengte kunnen nooit samen aan een stok staan. Dit is alleen van belang als in een balk meer dan twee stemmen staan.

 voorbeeld 5
a. notatie van verdubbeling in de prime, in de middenstemmen (het tweede voorbeeldje is 'fout') 
b. notatie van verdubbeling in de prime, in andere stemmen


Dat in de grondliggingen in zettingen als in voorbeeld 3 wordt gekozen voor verdubbeling van de grondtoon hangt mede same met  keuze voor een bepaald type klank: de grondtoon wordt benadrukt, en daardoor verkrijgt de klank stabiliteit. Keuze voor een bepaalde verdubbeling hangt echter ook vaak samen met stemvoering (een bepaalde verdubbeling brengt een goed melodisch verloop van een bepaalde stem met zich mee). Ik zal nog vaak terugkomen op principes van verdubbeling, naar aanleiding van de concrete bespreking van akkoorden en hun verbinding vanaf hoofdstuk 5. Op deze plaats kan ik wel al een algemene regel  en een paar algemene uitgangspunten voor verdubbeling formuleren:
  • regel: tonen met een richting worden nooit verdubbeld. Dit zijn tonen die 'gedwongen' zijn naar een bepaalde volgende toon te gaan (op te lossen). Dit geldt bijvoorbeeld voor de leidtoon, maar ook voor bepaalde tonen in bepaalde akkoorden (bijna altijd omdat een dissonant interval in dit akkoord moet worden opgelost), en voor bepaalde versieringstonen. De belangrijkste zijn: 
    1. de leidtoon (wil oplossen naar de grondtoon)
    2. het septime in septimeakkoorden (een septime wil stapsgewijs dalen)
    3. vertragingen en anticipaties (deze willen oplossen naar een bepaalde toon)
    4. (vaak) de zesde toon in mineur (deze wil meestal dalen naar 5^)
    Zie voorbeeld 6. 
 voorbeeld 6
 'tonen met een richting' niet verdubbelen. 
Links staat telkens een voorbeeld van verkeerde verdubbeling, rechts een verbeterde versie.



    Dat verdubbelingen als in voorbeeld 6 zijn verboden hangt samen met het verbod op parallelle volkomen consonanten
  • in het algemeen kan men ervan uitgaan dat bij grondliggingen de grondtoon wordt verdubbeld, en bij kwartsextakkoorden de kwint. Aangezien het in beide gevallen gaat om de toon die zich in de bas bevindt, kan men ook - iets eenvoudiger - zeggen: bij grondliggingen en 6/4-akkoorden  wordt over het algemeen de bastoon verdubbeld. Dat ook bij kwartsextakkoorden de overheersende tendens is om de bastoon te verdubbelen heeft deels andere redenen dan de bastoonverdubbeling bij grondliggingen: bij grondliggingen kunnen we er van uitgaan dat de verdubbeling meestal te maken heeft met 'vergroting van de stabiliteit'. Bij kwartsextakkoorden heeft verdubbelling van de bastoon vaak te maken met stemvoering.
  • Verdubbeling in sextliggingen is minder eenvoudig dan in grond- of kwartsextliggingen, e n sterk afhankelijk van de functie van de drieklank, of soms van stemvoering. Ik laat de bespreking hiervan om die reden op deze plaats verder  achterwege. 
  • Omkeringen van een drieklank zijn bijna altijd volledig. Grondliggingen zijn soms onvolledig - meestal ontbreekt dan de kwint . De ontbrekende kwint wordt dan in de regel 'vervangen' door een extra grondtoon, zodat de drieklank dan bestaat uit 3x de grondtoon en 1x de terts. Ook een septimeakkoord kan onvolledig zijn - meestal gaat het dan eveneens om een grondligging (tenminste in een vierstemmige zetting). Ook bij een septimeakkoord is het meestal de kwint die ontbreekt, en in zeer uitzonderlijke gevallen de terts. Ook deze ontbrekende kwint wordt 'vervangen' door een extra grondtoon, zodat het septimeakkoord dan bestaat uit 2x grondtoon, terts en septime: 
 voorbeeld 7
  verdubbeling in onvolledige akkoorden


    Tot  in de 16e eeuw zijn slot- en (soms) begin-samenklanken zonder terts gebruikelijk, omdat alleen een samenklank bestaande uit volkomen consonanten (grondtoon / kwint / oktaaf) werd beschouwd als een geschikte ('perfecte') slotklank.
    Naarmate een zetting polyfoner is, zullen vaker onvolledige akkoorden voorkomen: het verloop van de individuele stemmen is dan van groter belang dan de akkoorden die binnen het polyfoon weefsel quasi-toevallig ontstaan: 
 voorbeeld 8
 Johann Walter, Mit Fried' und Freud' fahr ich dahin, 1525

Uitgevoerd door ??? Je kunt ook het hele stuk beluisteren (Youtube)




[vervolg van dit hoofdstuk]