home  > 
muziektheorieharmonie  > harmonieleer  >  A: algemeen
horizontaal en verticaal: melodie en harmonie

Zoals uit een aantal opmerkingen in hoofdstuk 1 en 2 al duidelijk zal zijn geworden, is harmonie geen zaak van alleen het achter elkaar plaatsen van akkoorden, maar vooral ook van het schrijven van (meer of minder individuele) lijnen.  Bij het verbinden van akkoorden moet men  altijd op twee dingen letten:

  • welke akkoorden kunnen op elkaar volgen? (bijvoorbeeld: welke opeenvolgingen zijn logisch, welke niet?)
  • is het horizontaal verloop binnen een stem logisch? (bijvoorbeeld: heeft een stem niet teveel rare sprongen? klopt de 'richting' van de tonen wel?)
Twee voorbeelden van wat men 'horizontaal denken' in de harmonie zou kunnen noemen zijn in hoofdstuk 2 al genoemd: de leidtoon 'wil' omhoog), en de zesde toon van de mineurtoonsoort 'wil' dalen. (7^ ---> 1^ resp. 6^ ---> 5^) In beide gevallen gaat het om secunde-beweging. 

Verder bleek (ook in hoofdstuk 2) dat de belangrijkste relatie tussen twee akkoorden de kwint is. Inderdaad kunnen vele harmonische verschijnselen, niet alleen tussen akkoorden, maar ook bijvoorbeeld (op grotere afstand) tussen toonsoorten, worden herleid tot kwintafstand. Omgekeerd kan men stellen dat de secunde de belangrijkste melodische relatie is: in de stemvoering (dus: in het horizontale verloop van een stem) is de secunde meestal het meest voorkomende interval. Het komt verder vaak voor dat een samenklank als het ware 'toevallig' ontstaat door secundsgewijze beweging in een aantal stemmen. Men kan dan zeggen dat het akkoord het 'gevolg' is van de stemvoering. Zo'n akkoord heeft  niet of nauwelijks harmonische betekenis, en treedt vaak op binnen een prolongatievan een bepaalde functie.
 voorbeeld 1
akkoorden die tot stand komen door melodische beweging / prolongatie van een functie

wsl = wisseltoon
vh = vertraging
dg  = doorgang
Lang voor men zich bewust werd van het bestaan van akkoorden, en van hun werking (voor ongeveer 1600) bestaan er melodische structuren waarbij stapsgewijze beweging overheerst. (In feite ligt dit ook erg voor de hand, zeker in vocale muziek: lijnen met weinig sprongen zijn in principe 'zingbaarder' dan lijnen met veel (grote) sprongen.De muziek van de 16e eeuw is sterk bepaald door contrapunt: componisten schreven vaak stukken met complexe weefsels van verschillende, gelijktijdig klinkende, horizontaal gedachte stimg emmen. Drieklanken ontstaan (of: lijken te ontstaan) als 'bijproduct' van de stemvoering.

Ook  componisten van later tijd denken meestal niet 'puur-harmonisch' maar, zelfs in homofone zettingen, tegelijk ook contrapuntisch, horizontaal. Daarbij ontstaan o.a. samenklanken als de doorgangs- en vertragingsakkoorden in voorbeeld 1. Deze zijn dus ook 'bijproducten van de stemvoering', hun harmonische functie is feitelijk verwaarloosbaar. We kunnen bij de akkoorden op de tweede tel van maat 1, en de derde tel van maat 2 dan ook spreken van contrapuntische verbinding, en de klanken beschouwen als stemvoeringsakkoorden. Dit in tegenstelling tot de akkoorden vanaf de vierde tel van maat 1 (t/m/ tweede tel maat 2): deze samenklanken hebben duidelijk harmonische betekenis, en zijn dan ook te beschouwen als zogeheten structurele akkoorden.
 
[vervolg van dit hoofdstuk]