home  > 
muziektheorieharmonie  > harmonieleer  >  A: algemeen
tonica, dominant en subdominant

De functies tonica en dominant zijn betrekkelijk eenvoudig te omschrijven. 
De tonica is te beschouwen als het rustpunt. Met name voor wat de Ie trap betreft valt dit gemakkelijk te begrijpen: verreweg de meeste tonale muziek eindigt op een Ie trap, de meeste stukken beginnen ermee. Ook ‘onderweg’ wordt door ons iedere afsluiting van een frase op een Ie trap door ons als een rustpunt ervaren. 

De dominant ‘wil naar dit rustpunt toe’. Daarbij zijn twee aspecten van belang:

  1.  in een akkoord met dominantfunctie zit altijd een leidtoon (de zevende toon van de toonsoort, een kleine secunde onder de grondtoon). De aanwezigheid van de leidtoon is te beschouwen als de ‘minimumvoorwaarde’ waaraan een akkoord moet voldoen om dominantfunctie te kunnen hebben. De leidtoon heeft een melodische functie: hij ‘wil’ - in dezelfde stem! - stijgen naar de grondtoon van de toonsoort (ofwel, anders gezegd: oplossen naar de grondtoon: 7^  —> 1^). Dit betekent ook, dat in mineur, om een dominant te verkrijgen, altijd de (kunstmatige) leidtoon moet worden gebruikt: de zevende toon van ‘natuurlijk mineur’ is een grote secunde van de grondtoon verwijderd, en daarmee ongeschikt als leidtoon.
  2. in de hoofdtrap V is niet alleen de leidtoon (=de terts van de drieklank op V) aanwezig, maar bovendien de kwint van de toonsoort. Deze kwint heeft de neiging ‘terug te vallen’ naar de grondtoon van de toonsoort. Deze neiging van de grondtoon van V kan worden beschouwd als harmonische functie. In de Ve trap verschijnt dus de melodische (dominant-)werking van de leidtoon gecombineerd met een harmonische (dominant-)werking: zie voorbeeld 3c.
voorbeeld 3
werking van leidtoon en Ve trap

De relatie V - I valt dus betrekkelijk eenvoudig te begrijpen: de dominant V creëert spanning, die in de tonica ‘tot rust komt’.

In voorbeeld 4 hieronder is dit goed te zien: 

  • de maten 5-8 bestaan vrijwel uitsluitend uit de dominant (hier in de gedaante van de VIIe trap) - het laatste akkoord van maat 8 is de Ie trap.
  • het spanning scheppende akkoord in maat 9/10 staat op de eerste tel van maat 10: wederom een dominant (die op de derde tel oplost naar de tonica). Hetzelfde gebeurt in de maten 11 en 12.
  • het maatgroepje van de maten 13-16 eindigt op de dominant (in de gedaante van V6). De hierop volgende maten bevatten tot het laatst alleen de dominant. De oplossing naar de tonica volgt pas in maat 22.
voorbeeld 4
Beethoven: sonate in c-klein op. 10 nr.3, begin van het eerste deel

Uitgevoerd door Alexei Lubimov, op een historisch instrument. Je kunt het stuk ook in zijn geheel beluisteren (Youtube)

De subdominant is als functie moeilijker te begrijpen dan de dominant en de tonica; deze functie is minder eenduidig (zozeer zelfs, dat er theoretici zijn, die het bestaan van de subdominant ontkennen...). Sinds Rameau dit begrip introduceerde zijn tal van verklaringen geprobeerd. Ik volg in principe de uitleg van Schoenberg:

Twee akkoorden op kwintafstand hebben een sterke relatie omdat ze (door de kwintafstand) een gemeenschappelijke toon hebben. Het is daarbij om het even of het gaat om V en I, of bijvoorbeeld om VI en II enz. Schoenberg noemt dit de harmonische band tussen beide akkoorden (zie de stippellijntjes in voorbeeld 3c). Zo gezien heeft iedere drieklank een harmonische band met twee andere drieklanken: de een kwint lager gelegen, en de een kwint hoger gelegen drieklank. De Ie trap heeft dus een harmonische band met V (de kwint van I is tevens grondtoon van V), maar ook met IV (de grondtoon van I is tevens kwint van IV). 

De harmonische relatie tussen I en IV is dus eigenlijk dezelfde als tussen V en I: eigenlijk is I een soort ‘dominant’ voor IV... (zie voorbeeld 1). Normaal gesproken ‘neigt V naar I’ - de ‘normale neiging’ van I zou dus moeten zijn: naar IV gaan, vanwege de dalende kwintafstand, en vanwege de harmonische band. De functie van IV, en daarmee de subdominant, kan dan worden omschreven als: ‘van de tonica weggaand, zich van het centrum verwijderend’ (centrifugaal). De dominant ‘zoekt het centrum op’ (en is dus centripetaal). Het ligt dan voor de hand om op de verbinding I - IV (waarbij de tonica als het ware ‘uit zicht verdwijnt’) V - I te laten volgen. De relatie IV - V is in dit geheel in feite een harmonische non-relatie: de klanken hebben geen gemeenschappelijke toon (geen harmonisch band), er is geen sprake van kwintafstand. In mineur is overigens wél sprake van een melodische relatie: de terts van de IVe trap, oftewel 6^, neigt sterk naar 5^: zie de rechterhelft van onderstaand voorbeeld 5.

voorbeeld 5
tonica, subdominant en dominant in majeur en mineur



Er is ook een andere opvatting van 'subdominant' mogelijk:
Vooral in stukken uit het classicisme treft men vaak de situatie aan dat, bijvoorbeeld in een thema, de harmonie een tijdlang 'heen en weer pendelt' tussen tonica en dominant. Meestal wordt hiermee de indruk gewekt, dat de harmonie nog niet echt op gang komt, dat harmonische ontwikkeling moet volgen, om te kunnen afronden. Vaak wordt dzo'n afronding bewerkstelligd doordat na enige tijd naar de subdominant wordt gegaan (vaak, maar niet altijd, aan het begin van de nazin).  De subdominant geeft dus als het ware het startsein voor het begin van een harmonische afronding. Of, anders gezegd: vanaf het moment dat de subdominant verschijnt zijn alle functies verschenen, en kan worden afgerond. De subdominant completeert dus een harmonische situatie, die in eerste instantie bestond uit alleen de functies tonica en dominant.

Dit verschijnsel is te zien in voorbeeld 6: tot en met de eerste tel van maat 2 pendelt de harmonie tussen tonica en dominant. Op de tweede tel van maat 2 verschijnt de subdominant. Vanaf dit moment wordt toegewerkt naar het half slot aan het eind van maat 2. In de nazin (maat 3/4) gebeurt iets dergelijks: weer wordt in eerste instantie gependeld tussen tonica en dominant.Op de tweede helft van de eerste tel van maat 4 verschijnt de subdominant, waarna wordt toegewerkt naar het heel slot op de derde tel van van maat 4.

voorbeeld 6
Mozart, sonate in G-groot KV 283, begin van het 2e (in C-groot)

Uitgevoerd door Mitsuko Uchida

De volledige opname kun je hier beluisteren (Youtube)



[vervolg van dit hoofdstuk]