gebruikelijke
akkoorden
|
antwoord op vraag 2:
De vraag waarom in de harmonie alleen van 'gewone' drie-
en vierklanken
gebruik wordt gemaakt is betrekkelijk eenvoudig te
beantwoorden: omdat
harmonie zich uitsluitend bezighoudt met de tonale muziek
tot
ongeveer
1900 (en ongeveer vanaf eind 17e/ begin 18e eeuw), en
dus in feite een
historische
discipline
is. Dus valt zowel de muziek van de Renaissance (die
immers niet tonaal,
maar modaal is), als de meeste 20e-eewse muziek
(die veelal niet-tonaal,
of op zijn minst 'anders-tonaal' is) buiten het bestek
van een harmonieleer.
Maar ook met deze inperking is het repertoire dat op de
een of andere
manier met 'harmonie' te maken heeft gigantisch (twee à
drie eeuwen
muziek!). Dit betekent ook dat alle beschrijvingen,
aanwijzingen en regels
zoals geformuleerd in een harmonieleer noodgedwongen generaliserend
van aard zijn, en soms niet op alle muziek in gelijke
mate van toepassing.
Het is met andere woorden alleen al vanwege de omvang
van het repertoire
bijna altijd mogelijk (soms: vele)
uitzonderingen te vinden op de
in een harmonieleer geformuleerde principes en
regels.
Wel blijken de meeste meeste 'harmonie-aanwijzingen' het
best te kloppen
voor de muziek van rond 1800, voor de muziek van het
classicisme en de
vroeg-romantiek.
Om een indruk te geven van de grote historische
verschillen hieronder
vier voorbeelden uit verschillende stijlperiodes. Alle
voorbeelden zijn
homofoon, zij het dat er ook in dit opzicht duidelijke
verschillen zijn:
-
het meest homofone voorbeeld is voorbeeld 7:
alle stemmen bewegen
consequent in dezelfde notenwaardes.
-
in voorbeeld 8 is veel meer dan in voorbeeld 7
sprake van zelfstandigheid
van stemmen. Met name de bas heeft een zelfstandige
melodische rol - maar
ook de middenstemmen (alt en tenor) zijn op zijn minst
zo nu en dan van
melodische betekenis. In feite is hier sprake van
homofonie die doortrokken
is van polyfonie, van 'contrapuntisch denken' (niet
zo
vreemd bij
Bach!).
-
In voorbeeld 9 is duidelijk sprake van
'melodie met begeleiding':
de bovenstemmen (sopraan/eerste viool spelen een
hoofdrol, de harmonie
is daaraan ondergeschikt.
-
Voorbeeld 10 tenslotte is zeer homofoon; de
bovenstem speelt bijna
overal een hoofdrol (behalve in de eerste 4 maten:
hier is de bas het belangrijkst).
Maar de bovenstem is niet altijd in dezelfde partij:
in maat 5 bijvoorbeeld
is de alt de bovenstem. Bovendien wisselt het aantal
stemmen (met als uiterste
de eenstemmigheid in maat 13/14).
|