harmonie / harmonieleer
In dit eerste, algemene hoofdstuk probeer ik in het kort duidelijk te
maken wat het vak harmonie inhoudt, en probeer ik te schetsen binnen welk
historisch en praktisch kader het vak moet worden gezien. Verder is enige
algemene informatie te vinden over het 'materiaal' waarmee in de harmonie
meestal wordt gewerkt, en over het in dit vak gehanteerde 'regelsysteem'.
Harmonie houdt zich bezig met het verbinden van (in de regel: vierstemmige)
akkoorden. In de praktijk wordt hierbij veelal voor één
van de volgende uitgangspunten gekozen:
-
Er worden akkoorden met elkaar verbonden, zonder dat er sprake is van bijvoorbeeld
een (door de docent) ‘gegeven stem’. De opgave kan dan bijvoorbeeld luiden:
“verbind de akkoorden I IV V en I met elkaar".
Vaak moet dan wel rekening worden gehouden met de plaatsing
van de akkoorden in de maat: sommige samenklanken kunnen niet zonder
meer op iedere tel (‘ieder maatdeel’) staan. Zo zal in de akkoordopeenvolging
I IV V I de Ie trap aan het eind bijna altijd op
een zwaar maatdeel staan (dus bijvoorbeeld in een 4/4-maat op een eerste
of derde tel, en V op een maatdeel dat lichter is dan het maatdeel waarop
I staat).
-
De bovenstem (sopraan) is gegeven; de akkoordzetting wordt vervaardigd
door onder deze hoogste stem noten te plaatsen in de drie overige stemmen.
In de opgave kan al dan niet worden ‘voorgezegd’ voor welke akkoorden moet
worden gekozen. Een opgave zou er bijvoorbeeld als volgt kunnen uitzien:
|
-
De bas (onderstem) is gegeven: de akkoordzetting wordt vervaardigd door
boven deze laagste stem noten te plaatsen in de drie overige stemmen. In
de opgave kan al dan niet worden ‘voorgezegd’ voor welke akkoorden moet
worden gekozen. Over het algemeen is, ook als geen akkoorden worden gegeven,een
‘basopgave’ iets eenvoudiger dan een ‘sopraanopgave’, omdat een gegeven
bas de akkoordkeus meer inperkt dan een gegeven sopraan. Een opgave zou
er bijvoorbeeld als volgt kunnen uitzien:
|
Op dit punt aangekomen zou men de volgende, op zich zeer terechte,
vragen kunnen stellen:
-
Waarom wordt in de harmonie(leer) veelal hoofdzakelijk of uitstsluitend
gebruik gemaakt van een vierstemmige zetting; met andere woorden:
waarom wordt er niet (vaker) gekozen voor drie- of tweestemmigheid, of
voor een zetting met meer dan vier stemmen?
-
Waarom wordt in de harmonie(leer) uitsluitend gebruik gemaakt van 'traditionele'
akkoorden, en niet bijvoorbeeld ook van clusters of andere 'moderne'
klank-constructies, of bijvoorbeeld van klanken die uitsluitend uit grondtoon,
kwint en oktaaf bestaan?
-
Waarom is het resultaat van een harmonie-opgave, zeker aan het begin,
altijd een homofone zetting (zie bijvoorbeeld de voorbeelden
1 en 2) terwijl de muziekliteratuur ook zoveel andere zettings-types
kent? (Extreem tegenvoorbeeld is natuurlijk bijvoorbeeld een Bach-fuga,
maar ook veel in principe homofone composities uit bijvoorbeeld het classicisme
laten een totaal ander gebruik van akkoorden zien dan gewoonlijk in een
harmonie-opgave.)
In de rest van dit hoofdstuk probeer ik de bovenstaande vragen tenminste
gedeeltelijk te beantwoorden.
|
|