hoofdstuk 5, voorbeelden 3 en 9
omleggen in de bovenstemmen
[terug]
Als een muzikale frase relatief lang uitsluitend of vrijwel
uitsluitend gebruik maakt van de trappen I en V, worden deze trappen meestal
op een of andere manier geprolongeerd: het is in zo'n situatie gebruikelijk
dat de akkoorden niet voortdurend zomaar blijven liggen. Een van de eenvoudigste
prolongatie-technieken is te zien in voorbeeld 3 hieronder: het harmonisch
ritme gaat langzamer dan de melodie, waarbij in de drie hoogste stemmen
de akkoorden worden omgelegd, boven een gelijkblijvende bas. Alleen
in de maten 3 en 4 heeft de melodie enkele versieringstonen (doorgangen),
en lijkt zich daardoor iets onafhankelijker van de harmonie te bewegen:
Met name als in de sopraan complete drieklanksbrekingen
staan (al dan niet ingevuld met doorgangen) is het lang niet altijd nodig
en 'handig' de middenstemmen steeds te laten 'meespringen' - ook niet als
deels onvolledige akkoorden ontstaan. Wel heeft het dan de voorkeur een
akkoord bij zijn verschijnen volledig te maken; daarna kan het echter
- tijdens de beweging in de bovenstem - onvolledig worden. Als je deze
techniek toepast, is het wel van belang bij de akkoordwisselingen
extra aandacht te besteden aan eventueel optredende parallellen! De melodie
van voorbeeld 3 zou dus ook kunnen worden uitgewerkt als in voorbeeld 9
(met dezelfde trappen): |