e.
harmonisch ritme; ritme en maat in polyfonie en homofonie; maatgroepering
1. harmonisch
ritme
Uit voorbeeld
125 in de vorige paragraaf is ook af te leiden (zie de maten 9 en 10)
dat in de verbinding dominant-tonica bij afsluitingen de normale plaats
van de dominant op een licht maatdeel - of op een lichte maat! -, die van
de tonica op een zwaar maatdeel is. Dominant-akkoorden
komen voornamelijk op een zwaar maatdeel als sprake is van een half
slot of van een 'onduidelijk' (want
voorlopig) slot
op de tonica. De plaats van
de subdominant is iets minder duidelijk, maar er is wel een tendens
dat, als de dominant op een licht maatdeel staat (dus vooral in afsluitingen)
op het zware maatdeel daarvóór een subdominant
staat,
tenzij de dominant het zware en het lichte maatdeel beslaat - dan
kan de subdominant daarvoor weer op een licht maatdeel staan.
EIGENLIJK IS DIT CLAUSULA-TECHNIEK. LINKEN NAAR??
Het aantal akkoorden per maat, en de precieze plaatsing in het ritme
van
de akkoorden vormen samen het zgn.harmonisch ritme.
De
vraag hoe snel of hoe langzaam het harmonisch ritme op een bepaald
moment gaat heeft natuurlijk ook met spanningsopbouw en structuur te maken.
Zie nogmaals voorbeeld
125: het harmonisch ritme gaat in de maten 1-7 per maat (één
akkoord per maat - de situatie in maat 7 is in feite slechts een liggingswisseling:
V4/3 wordt V6). In maat 8/9 zien we - in verband met de hemiool - een versnelling
van het harmonisch ritme (één akkoord per twee tellen). Deze
versnelling betekent tevens een toename van de harmonsiche spanning.
In het onderstaande voorbeeld, het begin van de Ballade op 118 Nr.
3 van Brahms, is denk ik gemakkelijk te horen dat er sprake is
van spanningstoename, van een soort 'stuwing' vanaf maat 3, en dat de spanning
weer enigszins afneemt vanaf maat 4. Dit heeft uiteraard te maken met de
ritmische versnelling in de bovenstem: de betrekkelijk 'brede' beweging
in de eerste twee maten:
wordt in maat 3 versneld tot
- en in maat 4 gaat het ritme weer trager: .
Maar het is niet alleen de melodie die versneld en vertraagt: de harmonie
doet hieraan mee - zie de bas: in
maat 1 en 2 staan twee harmonieën per maat (op de eerste en vierde
tel); in maat 3 staan vier harmonieën (onder iedere noot van de bovenstem);
in maat 4 staan weer twee harmonieën (op de eerste en derde tel).
De 'rustigste' maat is maat 5: daar staat slechts één harmonie
- wat wel logisch is als men bedenkt dat deze maat een rustpunt vormt:
hj vormt het eindpunt van de eerste maatgroep van het stuk, en er staat
een half slot LINK? op de Ve trap.In de maten 5-10 wordt het ritmische
patroon van de eerste vijf maten herhaald: |
In het volgende voorbeeld, Moment Musical Nr. 2 van Schubert,
zijn de verschillen in het harmonisch ritme in feite nog groter dan in
het Brahms-voorbeeld hierboven. Op het eerste gezicht (zie de trappen onder
de noten in voorbeeld 127) lijkt het harmonisch ritme aan het begin van
dit fragment als volgt te gaan: één harmonie in maat 18 en
één harmonie in maat 19; drie harmonieën in maat 20.
Maar als tevens wordt gekeken naar de functie LINK van de akkoorden kunnen
we met evenveel recht beweren dat er eigenlijk 'bijna niets' gebeurt: de
Ie trap staat in alle drie maten centraal, en de overige samenklanken circelen
als het ware om de Ie trap heen, zonder dat ze zelfstandig betekenis krijgen:
het zijn wisselakkoorden LINK VERGELIJKING WISSELNOTEN/UTLEGGEN/VERWIJZING
HARMONIE). In feite komt de harmonie dus pas van zijn plaats als, aan het
eind van maat 21, de bas naar een andere noot gaat (en de harmonie wisselt
van I naar I6). Vanaf dit moment staan er steeds twee harmonieën per
maat. In de nazin (maat 24-31) gebeurt iets soortgelijks: de maten 24-26
zijn harmonisch veel 'statischer' dan de maten vanaf 27: in maat 24 staat
één harmonie; de volgende harmonie wordt twee maten aangehouden
(maat 25/26). Vanaf 27 staan er meestal weer twee harmonieën per maat
(behalve in 29, en in de slotmaat 31). De maten 32-35 vormen de overgang
LINK naar een volgend gedeelte van het stuk (dat in voorbeeld 127 niet
is weergegeven); hier gaat de harmonie weer trager: in 32 en 33 één
harmonie per maat, en in maat 34/35 wordt weer een harmonie twee maten
lang aangehouden: |
OPMERKINGEN ALGEMEEN
variatie harm, ritme enorm Voorbeelden noemen
Tendens met name in classicisme = versnelling naar het eind van frase
toe (half of heel slot) zie Schubert hierboven, maar beter vb. Mozart Ag
root sonate (apart vb maken met allen ritme/koppelen met vb/reductie
die er al is?)
Ook vb Mozart G hemiool = versnelling harm ritme naar eind van frase
toe. Andere vb:
Voorbeeld 105 (mozart a-sonate tweede deel - evt. reductie maken en
nieuw venster-vb. met orgineel gecombineerd.
Voorbeeld 111 I (Beethoven Sturm) versnelling in slot. Aan begin (voorzin,
maat 1-8) blijven harmonieen maten lang liggen. Verandert in de nazin (maat
9-16): harmonie aat nu per maat. Versnelling, naar slot toe werken. |
2.
ritme en maat in polyfone en homofone muziek
In polyfone muziekDIT BEGRIP UITLEGEN ?? OF IS HET UITGELEGD? EN LINKEN?
zal de individuele structuur van de melodische lijnen over het algemeen
ook tot verschillende hoogtepunten (en dus ook tot verschillende metrische
zwaartepunten) leiden. Dit is met name het geval in muziek uit de Renaissance;
in deze muziek is overigens vaak nog geen spoor van motieven en dergelijke
aan te treffen; er is eigenlijk sprake van een soort "vrijzwevend" ritme,
DUIDELIJK MAKEN DAT DIT EEN BEGRIP IS "MEN SPREEKT VAN"waarbij ritmische
en melodische hoogtepunten uitsluitend te maken hebben met lengte
en hoogte van tonen, en met dissonantie tussen de verschillende stemmen.
16e EEUW VOORBEELD INVOEGEN EN BOVENDIEN TERUGLINKEN NAAR JOSQUIN EN EVT
ANDERE VB IN TEKST HARMONIW Enigszins vergelijkbaar is het onderstaande
voorbeeld van Bach (het begin van het Praeludium van Praeludium en Fuga
in E-groot uit WTK II, BWV 878); de melodische hoogtepunten zijn hier weliswaar
duidelijk aan het metrum gekoppeld, maar verschillen toch per stem. OP
EN ANDRE MOMENT, BEDOEL JE Het effect dat hierbij optreedt (en dit gebeurt
vaak in Barok-muziek) is dat alle tellen in de maat eigenlijk even zwaar
lijkenNIET HELEMAAL, BIJ AFSL 1e TEL ZWAARST; vaak is bovendien, zoals
ook in dit voorbeeld, sprake van een complementair ritme: UILEGGEN BETER
OOK SPREKEN VAN COMPL.RITMIEKOp het moment dat een stem langzaam beweegt
of stilstaat beweegt een andere; alle stemmen samen vormen een gelijkmatige
ritmische beweging in bijvoorbeeld achtsten of zestienden (in dit Bach-voorbeeld
wisselen achtsten en zestienden elkaar af): |
voorbeeld 128??? |
Bach, Praeludium en Fuga in E-groot, Wohltemperiertes
Klavier band II, BWV 878; begin van het Praeludium |
|
POLYFONE VOORBEELDEN TOEVOEGEN???
3. maatgroepering
We hebben al vastgesteld dat de indeling in licht en zwaar ook geldt
(of: kan gelden) voor maten, en daarbij gesproken van lichte en
zware maten.LINK NAAR ERGENS TERUG MAKEN Het is dus niet onlogisch dat
de gebruikelijkste vorm van maatgroepering een regelmatige is (dit
geldt tenminste vrij algemeen voor de muziek van de Klassieke periode en
van de Romantiek); groeperingen als 2 + 2 , 4 + 4 enz. zijn
de regel. Groeperingen als 3 + 3 zijn al veel uitzonderlijker (maar komen
met name bij driedelige maatsoorten nog wel eens voor); onregelmatige groepering
is de echte uitzondering; een prachtig voorbeeld is het begin van het derde
deel uit de Hammerklavier-sonate van Beethoven: AANVULLEN
MET MEER VERWIJZINGEN EN/OF VB, OOK TEGENVB UIT BAROK< MAAR ZIE OOK
BARTOK BV. EN BRAHMS op 118, Schubert Moment Musical hierboven (6+8) -
dit zijn subtielere afwijkingen.. |
voorbeeld 127 |
Beethoven, sonate in Bes gr.t. op.106 "Große Sonate
für das Hammerklavier"; begin van het derde deel |
|
VOORBEELDEN EN/OF VERWIJZINGEN TOEVOEGEN
Overigens ontstaat een onregelmatige groepering natuurlijk "quasi automatisch"
op het moment dat sprake is van overlapping: Zie het begin van de Sonate
in D-groot, KV 311 van Mozart. |
|