home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > metrum, ritme en motieven; Satz en periode; versieringstonen
 
d. hemiool en syncope

Het ritme in een stuk kan natuurlijk volledig gelijk opgaan met het metrum; het is echter vaker zo dat er een wisselwerking is tussen de regelmaat van het metrum, en de ritmische structuren binnen deze puls. Als het ritme op een bepaald moment tegen de accenten in het metrum ingaat ontstaat een hemiool of een syncope.

Bij syncopen kunnen we ruwweg twee types onderscheiden. Het eerste type is al besproken in het hoofdstuk 'intervallen; consonantie en dissonantie': Hierbij wordt tenminste één stem over een metrisch accent heen overgebonden, terwijl andere stem(men) op het zwaartepunt wel een noot hebben, waardoor een vertraging ontstaat. Men spreekt dan ook wel van syncopendissonant of vertragingsdissonant. Dit type syncope komt al voor in de Renaissance. Dergelijke vertragingen komen vaak voor in voorbeeld 121 hieronder: door de overbindingen ontstaat steeds op de eerste tel van de maat een dissonante vertraging in de bovenstem .In de maten  9-16,  27/28, en 31-33 is dit het duidelijkst zichtbaar, omdat hetzelfde materiaal eerder zonder vertragingen is gepresenteerd. Vergelijk bijvoorbeeld de maten 1-8 met 9-16. Ook op de eerste tellen van de maten 18, 20, 23 en 24 staan vertragingen in de bovenstem

Vanaf maat 37 (het Trio) wordt overigens een principe gebruikt dat kan worden gezien als precies het omgekeerd van een vertraging:: bijvoorbeeld de toon ges' op de derde tel van maat 37 verschijnt als het ware  'te vroeg' - hij vormt  namelijk dissonant ten opzichte van de bas in maat 37, maar is consonant ten opzichte van de bas in maat 38, en zou dus 'eigenlijk' pas in maat 38 moeten verschijnen. Een dergelijke toon te vroeg verschijnende toon wordt anticipatie genoemd.Net als de doorgang en de wisselnoot staat een anticipatie op een licht maatdeel. 

Het is overigens aardig dat Beethoven in het onderstaande stuk  in de eerste helft (het Allegretto) steeds gebruik maakt van vertragingen, en in het tweede gedeelte (het Trio) van anticipaties:

voorbeeld 121
Beethoven, sonate in cis kl.t. op.27 nr.2 "Mondschein-Sonate", Allegretto (2e deel)
De anticipaties in het Trio in voorbeeld 121 behoren niet tot de meest voorkomende. Veel gebruikelijker is dat de grondtoon van de toonsoort wordt geanticipeerd, in de bovenstem en in een slotwending. De anticipatie staat dan boven de dominant-harmonie voor de afsluitende tonica. Een duidelijk  - tweestemmig - voorbeeld van anticipatie van de grondtoon in een slotwending is het slot van de Air uit de tweede franse suite van Bach: de voorlaatste toon in de bovenstem (het laatste zestiende van de tweede tel van maat 16) is een anticipatie: de toon is dissonant ten opzichte van de bas (het interval met de bas is immers een kwart), maar wordt consonant op de derde tel van de maat (op het moment dat de bas van G naar C springt):

Met name vanaf het classicisme (Haydn, Mozart, Beethoven) worden ook vaak syncopen in alle stemmen tegelijk geschreven: daardoor verschuift het metrisch zwaartepunt naar een toon voor (meestal) of na (soms) de syncope. In het 'ergste geval' kan de luisteraar daarbij het gevoel krijgen dat de hele maat één of meer tellen opschuift, totdat weer een 'gewone' eerste tel verschijnt (zie voorbeeld 122), of het gevoel krijgen dat  tijdelijk sprake is van een andere maatsoort (zie voorbeeld 123): 

voorbeeld 122
Beethoven, sonate in A-groot op.109, eerste deel , maat 23-46 
Het afsluitende motief (bij de overgang van maat 24  naar maat 25) wordt tot maat 29 een aantal keren herhaald. 
Door overbinding van de twee tonen van dit motief, dus: ontstaat vanaf maat 29 een langdurige syncopen-beweging. 
We hebben het gevoel dat het metrum verschuift, horen dus vanaf een bepaald moment niet meer    , maar: 
In maat 35 wordt dit 'gecorrigeerd' - maar ook daarna blijven de syncopen ononderbroken aanwezig (zie de bovenstem vanaf maat 37, en de bas vanaf maat 41).
voorbeeld 123
Brahms, fragment uit het eerste deel van het vioolconcert op.77
In de soloviool-partij ontstaat hier de indruk van drie 5/4-maten, in plaats van vijf 3/4-maten. De zaak wordt bovendien verder gecomplicerd door de bas, die een geheel ander metrum suggereert: eerder een afwisseling van 4/4, 5/4 en 3/4 dan een regelmatig patroon. De middenstemmen zijn weliswaar in 3/4 'georganiseerd', maar zaaien door de syncopische beweging toch eerder verwarring dan dat ze de 3/4-maat verduidelijken.
Er komen ook veel situaties voor die men grensgevallen zou kunnen noemen, bijvoorbeeld omdat niet het hoofdaccent, maar een nevenaccent wegvalt. Als er in zo'n geval strikt genomen al sprake is van een syncope, dan is dze toch zwakker dan wanneer het hoofdaccent wegvalt. Toch kan zo'n situatie een zekere ritmische meerduidigheid veroorzaken, of het effect hebben van een  verschuiving van het metrische zwaartepunt.

Een fraai voorbeeld vind ik het lied "Süsser Freund, du blickest..." van Schumann (zie voorbeeld 124 hieronder). Het stuk begint op de tweede tel van de maat - wat een luisteraar die de partituur niet kent met geen mogelijkheid kan weten; de derde tel van de eerste maat wordt 'overgebonden'. In de eerste maat zijn dus geen maataccenten hoorbaar. Wel  ontstaat automatisch een accent door de inzet zelf -  op de tweede tel dus. In de tweede maat heeft de piano de eerste tel, en speelt een akkoord met vertragingen (waardoor wordt benadrukt dat het om een zwaar maatdeel moet gaan). Misschien dat de luisteraar tot dit punt denkt een 3/4-maat de horen? 
De zangstem zet op de tweede tel in, en de derde tel wordt weer 'overgebonden'; de eeste toon lijkt 'te lang' te duren, misschien door wat in de pianopartij vooraf is gegaan. De eerste tel van maat 3 is in de pianopartij  goed als zwaar maatdeel te horen, maar het is de vraag of de zangpartij hierin meegaat: het hoofdaccent - in tekst en melodie - lijkt eerder te liggen op 'blickest' op de derde tel. En in de vierde maat zou de derde tel evengoed als de eerste tel het hoofdaccent kunnen vormen. Het eind van de eerste frase in de zangstem (in maat 4) valt samen met het begin van de herhaling in de piano, weer op de tweede tel van de maat. Na de herhaling in de maten  4-7 volgt een voortzetting of ontwikkeling (die overigens aan het begin een tweede herhaling lijkt te worden). Vanaf de vierde tel van maat 9 staan er tenslotte 'echte' syncopen, tenminste in de piano-begeleiding. Misschien houdt het  begin op de tweede tel en het 'verzwijgen' van de derde tel aan het begin van het stuk (en opnieuw vanaf maat 11) verband met deze syncopen-beweging? Of houdtt het merkwaardige ritme verband met de tekst?

voorbeeld 124
Schumann, Frauenliebe und -leben Nr.6: Süsser Freund, du blickest,,,
Van zeer subtiele vormen van syncopen is in het classicisme vaak sprake in met name langzame delen. Zie bijvoorbeeld het langzame deel van de sonate in  a klein KV 310 van Mozart. Zie bijvoorbeeld de syncopen in de rechter hand in de maten 1, 3 en 5 van dit deel. 

Van een hemiool is sprake als door het verschuiven van het maataccent de indruk ontstaat dat de maatsoort - tijdelijk - verandert. Dit gebeurt bijvoorbeeld als - door het verschuiven van het accent in een driedelige of regelmatig samengestelde maatsoort - twee groepen van drie tellen worden veranderd in drie groepjes van twee tellen. Dit gebeurt met name vaak in  afsluitingen, vooral in barokmuziek. Het onderstaande voorbeeld, het begin van het eerste deel van de sonate in G groot van Mozart (zie voorbeeld 125 hieronder) is kenmerkend voor een dergelijke situatie: in de afsluiting van het eerste thema van dit stuk (maat 8-10, en nogmaals in maat 14-16) wordt gebruik gemaakt van een hemiool waardoor twee 3/4 maten feitelijk in één 3/2-maat worden veranderd. Dat ht hier gaat om een hemiool blijkt uit de plaatsing van de akkoorden (op de eerste, dede en tweede tel), en uit de hoekpunten in de melodie: op de derde tela van maat 9 en de tweede tel van maat 10 verandert de melodie van richting:

voorbeeld 125
Mozart, sonate in G gr.t. KV 283; begin van het eerste deel   < open dit voorbeeld in een apart venster >

 
Maat 1-4: voorzin, voornamelijk door de tonica-drieklank bepaald (de twee dominant-akkoorden in d maten 2 en 3 zijn in feite wisselakkoorden, en dus hamonisch tamelijk 'zwak'). Motief 1 (het 'hoofdmotief') verschijnt om de maat. Maat 5-8: eigenlijke nazin (er had een duidelijke afsluiting op de eerste tel van maat 8 kunnen staan). Melodische en ritmische verdichting (toename van de spanning) wordt bereikt door verlenging van morief  1 (het wordt 'vrouwelijk') en herhaling van dit motief telkens na slechts één maat. Harmonisch neemt de spanning toe door het gebruik van de subdominant in maat 5. Maat 8/9: verlenging (uitbreiding) van de nazin met behulp van een hemiool. Duidelijke afsluiting door de opéénvolging T S D T . Maat 10 vormt het slot dat eigenlijk ook al in maat 8 had kunnen staan. Maat 11-16: herhaling van de nazin (inclusief de uitbreiding). 
Ook een dynamisch accent kan in zekere zin tegen het metrum van een stuk ingaan;er is dan weliswaar niet echt sprake van een syncope, maar wel van een 'accent op de verkeerde tel'. Met name bij Beethoven komt dit nogal eens voor.Een kenmerkend geval zijn de maten 20, 29 en 34 in voorbeeld 36: Sforzati op de - eigenlijk zwakke - derde tel. LINK MAKEN OF NAAR METRUM/SYNCOPEN?? Een iets andere sitatie is dat een accent weliswaar op een zwaar maatdeel staat, maar op een plek waar men dit - door de maatgroepering of de harmonie - juist niet verwacht.