home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > metrum, ritme en motieven; Satz en periode; versieringstonen
 
a. ritme en maat; maatsoorten; zware en lichte tellen

De eenvoudigste, en meest algemene manier tijd onder te verdelen is door middel van de teleenheid; deze zou men kunnen definiëren als een bepaalde, regelmatig terugkerende hoeveelheid tijd - de teleenheid verdeelt de tijd dus in segmenten van gelijke duur. De teleenheid wordt bij het noteren van een maatsoort onderin aangegeven; het aantal tellen per maat bovenin: 
img betekent dus: een maat van vier tellen, met de kwartnoot als teleenheid:
img betekent dus: een maat van drie tellen, met de kwartnoot als teleenheid:
img betekent dus: een maat van zes tellen, met de achtstenoot als teleenheid: 

De teleenheid blijft altijd merkbaar, al gebruikt het stuk voortdurende andere notenwaardes, en al nemen we de teleenheid niet of niet steeds bewust waar. Zo is in voorbeeld 15 de kwartnoot de teleenheid, hoewel het stuk voornamelijk gebruik maakt van zestienden; in voorbeeld 26 is de kwart ook de teleenheid - achtstenoten komen echter verreweg het meeste voor. In voorbeeld 31 daarentegen komen teleenheid en meestgebruikte notenwaarde met elkaar overeen (in beide gevallen de kwart). 

De verschillende maatsoorten bestaan naast elkaar, omdat er verschillende patronen van tellen mogelijk zijn. Een 3/4-maat bijvoorbeeld wordt op een andere manier gevoeld en geteld dan een 4/4-maat: een 3/4 bijvoorbeeld als  'een - twee -drie / een - twee -drie', een 4/4 bijvoorbeeld als 'een - twee -drie - vier / een - twee -drie - vier' of als 'een - twee -drie - vier / een - twee -drie - vier'. Met andere woorden: binnen een maat is sprake van één of meerdere accenten: sommige tellen worden als zwaar (mét accent), andere als licht (zonder accent) ervaren. In de gebruikelijke muzieknotatie staat de maatstreep bijna altijd voor het zwaarste maatdeel (namelijk de eerste tel). Overigens betekenen de woorden 'licht' en 'zwaar'  niet dat bijvoorbeeld in een 2/4 maat de eerste tel harder wordt gespeeld dan de tweede. 'Zwaar' betekent in dit verband eerder zoveel als: zwaartepunt, rustpunt, einde, begin. Als het "zware" van bijvoorbeeld een eerste tel bij de uitvoering van een stuk hoorbaar wordt gemaakt gebeurt dit meestal door deze eerste tel een klein beetje te verlengen, en meestal niet door middel van dynamiek. 

Het patroon van lichte en zware tellen, samen met het regelmatig doorlopen van de tellen wordt metrum genoemd; metrum is dus eigenlijk de manier om teleenheden te groeperen.Een maatsoort is in feite een weergave van een bepaalde vorm van metrum; en bij de accenten in een bepaalde maatsoort gaat het - in tegenstelling tot andere soorten accenten - om metrische accenten. Het regelmatig doorlopen van de tellen in een maatsoort wordt ook wel de puls genoemd.

Als een tel in de maat is onderverdeeld (bijvoorbeeld een kwartnoot die is onderverdeeld in zestienden in een 4/4 maat) is er ook binnen de tel een onderverdeling in zware en lichtere noten: de eerste noot in een tel is zwaarder dan de overige.Met name in een langzaam tempo is daarbij ook binnen een tel sprake van een soort hoofd- en nevenaccent. Als een kwartnoot in bijvoorbeeld een 3/4 maat is onderverdeeld in zestienden heeft het eerste zestiende een hoofdaccent, en het derde zestiende een nevenaccent. In een aantal voorbeelden hieronder heb ik dit verschijnsel aangegeven (met grotere en kleinere accenttekens).

Het aantal en de plaats van metrische accenten verschilt per maatsoort; in verband hiermee kunnen verschillende types maatsoorten worden onderscheiden: 

  • in een tweedelige maatsoort is 'om en om' een tel zwaar; in bijvoorbeeld een 2/8 of 2/4-maat is de eerste tel zwaarder dan de tweede. Ook maatsoorten met vier tellen (4/4, 4/8 etc.) zijn tweedelig: deze maatsoorten kunnen worden beschouwd als samengesteld uit twee groepjes van twee tellen, waarbij de eerste en derde tel zwaarder zijn dan de tweede en vierde. De eerste tel is daarbij iets zwaarder dan de derde - daarom spreekt men bij de eerste tel van het hoofdaccent, en bij de derde tel van het nevenaccent:
  • Van een driedelige maatsoort is sprake als na een zware tel telkens twee lichtere volgen (bijvoorbeeld: 3/8, 3/4 enz.).Soms is daarbij sprake van een nevenacent op de derde tel (Zie de eerste twee voorbeelden heironder). In met name een 3/4-maat kan het gebeuren dat het accent niet op de eerste tel valt, maar op de tweede of derde tel (zie het derde en vierde voorbeeld):
  • Een paar literatuurvoorbeelden:

voorbeeld 104
Bach, begin van de eerste tweestemmige inventie 
voorbeeld 105
Mozart, begin van het tweede deel van de sonate in a kl.t. KV 310      < open dit voorbeeld in een apart venster >
Maatsoorten met meer dan vier tellen worden samengesteld genoemd: 
  • bij maten met 6, 9 of 12 tellen volgen op een zware tel telkens twee lichte: in een 6/8 maat zijn dus de eerste en vierde tel zwaar; in een 9/16 maat de eerste, vierde en zevende zestiende. Omdat de groepjes tellen even lang zijn gaat het bij dit soort maatsoorten om regelmatig samengestelde maatsoorten. En omdat de groepjes telkens bestaan uit drie tellen spreekt men van samengesteld driedelige maatsoorten .Vaak kan in dergelijke maatsoorten op twee manieren worden geteld: een 6/8 maat bijvoorbeeld kan kan men tellen in zessen, met een hoofdaccent op de eerste en een nevenaccent op de vierde achtste ( 'een - twee -drie - vier - vijf - zes'), maar ook in tweeën, waarbij de   als teleenheid wordt gebruikt ( 'een - ne -te - twee - e - te'). Eigenlijk wordt dan geteld alsof het gaat om een 2/4 maat, waarbij de kwartnoten in drieëen in plaats van in tweeën zijn onderverdeeld. Vaak zal de manier van tellen afhangen van het tempo.En soms is het goed mogelijk als het ware op twee niveau's tegelijk te tellen: in een 6/8-maat wordt dan zowel een 'grote' onderverdeling in tweeën als ook een 'kleine' onderverdeling in zessen geteld. Op dezelfde manier kan bijvoorbeeld een 9/8 maat in achtstes worden geteld, of in drieën met  als teleenheid:
  • img
    Vaak zijn dergelijke maatsoorten gewoon een handige manierom een 2/3. 3/4 of 4/4  maat waarin uitsluitend of hoofdzakelijk achtste-triolen voorkomen te schrijven: 

    Een paar literatuurvoorbeelden:

voorbeeld 106
Schubert, Frühlingstraum , uit de Winterreise (begin)
voorbeeld 107
Bach, begin van de tweede driestemmige inventie 
  • behalve regelmatig samengestelde maatsoorten zijn er ook onregelmatige samengestelde maatsoorten. Deze zijn met name in de muziek van de twintigste eeuw van belang. Het gaat hierbij in eerste instantie om maatsoorten als 5/8, 7/8, of zelfs 11/8. Kenmerkend voor dit type maatsoort is dat de tel waarop een nevenaccent staat niet vastligt. Wel zijn de groepjes altijd maximaal drie tellen, en minimaal twee tellen lang. Een 5/8 bijvoorbeeld kan dus worden onderverdeeld in 2+3 achtsten (accent op de eerste en derde tel), maar ook in 3+2 achtstes (accent op de eerste en vierde tel). Een 7/4 maat kan worden onderverdeeld in 2+2+3, 2+3+2 of 3+2+2 kwarten. Het komt bij dit soort maatsoorten bovendien vaak voor dat de onderverdeling binnen een stuk steeds verandert. Het lijkt misschien vreemd dat een maat met acht tellen altijd een onregelmatig samengestelde maatsoort is - terwijl men op het eerste gezicht zou kunnen denken dat een onderverdeling in twee keer vier, of vier keer twee tellen voor de hand zou liggen. Toch is dit nooit het geval: een maat met acht tellen is altijd gegroepeerd als 3+3+2, 3+2+3 of 2+3+3:
  • Een paar literatuurvoorbeelden:

voorbeeld 108
Bartok, Mikrokosmos, band VI, nr. 140
- een voorbeeld met steeds wiselende maatsoorten. Let met name op de verschillende groeperingen, 
en op de onregelmatige structuur van de 8/8 maten -
voorbeeld 109
Bartok, sonate voor piano, begin van het tweede deel
- wisseling tussen regelmatig en onregelmatig samensgestelde maatsoorten. 
Let op de notatie in groepjes: bijvoorbeeld het verschil tussen maat 7 en maat 16 is 
de indeling van de 5/4 maat: de eerste keer 2+3, de tweede keer 3+2 kwarten -
Ritme is in de meest algemene betekenis: indeling, 'organisatie' van muzikale tijd, meestal binnen een metrum; dus als bijvoorbeeld in een 4/4 maat verschillende notenwaardes worden gebruikt is sprake van een ritme, binnen een metrum van regelmatig doorlopende kwartnoten. 

Een noot die met meer nadruk wordt gehoord of gespeeld dan de tonen eromheen heeft een accent. Als een speler een noot harder speelt, is er sprake van een dynamisch accent; andere vormen van accent zijn veelal 'meegecomponeerd' in een stuk; te denken is hier met name aan een ritmisch accent (bijvoorbeeld door een hemiool of syncope) een melodisch accent (bijvoorbeeld een hoge en/of lange noot), of een harmonisch accent (bijvoorbeeld een plotseling verschijnend dissonant akkoord).