home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > intervallen; consonantie en dissonantie
 

 
d. intervallen in de majeur- en mineurtoonsoort; chromatiek en enharmoniek

Na de opmerkingen in de vorige paragrafen over de rol die (verticale) intervallen in een stuk muziek kunnen spelen wil ik in deze paragraaf laten zien welke intervallen in majeur en mineur voorkomen, en dan vooral welke dissonante intervallen bijzonder belangrijk zijn. Aan het eind van deze paragraaf volgen enkele opmerkingen over de begrippen diatoniek, chromatiek en enharmoniek.

Bij het beschrijven van de plaats van intervallen in de toonsoort ga ik in eerste instantie uit van de majeurladder en de 'oorspronkelijke' mineurladder. In deze twee toonladders komen de volgende intervallen voor:

  • reine prime en octaaf
  • reine en verminderde kwint, reine en overmatige kwart
  • grote en kleine terts en sext
  • grote en kleine secunde en septime
Als intervallen worden genoteerd onder en op een bepaalde toon van de toonsoort blijkt dat zo'n 'rijtje intervallen' vanuit iedere toon van de toonsoort anders is. Hieronder staan bijvoorbeeld de intervallen op en onder 3^ en  6^ in G groot; bij vergelijking blijkt dat de secunde boven 3^ klein is, maar boven 6^ groot. Overigens kan het voorbeeld ook in e-klein worden gelezen (het zou dan gaan om de intervallen op en onder 5^  en 1^): 
voorbeeld 88
intervallen vanuit een bepaalde toon in de toonsoort
Dat de groep intervallen vanuit iedere toon in de toonsoort enigszins verschilt maakt dat iedere toon van de toonsoort een bepaalde, vaste plaats in de toonsoort heeft, en een daarmee samenhangend 'karakter' heeft.

Door de verhoogde 6^ en/of 7^ in mineur (harmonisch of melodisch mineur) te gebruiken, en door het gebruik van de molldur-sext in majeur wordt het aantal intervallen dat in de toonsoort kan voorkomen vergroot. De volgende intervallen komen nu ook voor, naast de hierboven al genoemde:
  • verminderd septime en zijn omkering, de overmatige secunde 
  • verminderde kwart en overmatige kwint. 
Door het gebruik van de leidtoon voor de kwint (in combinatie met 6^ in mineur, of de molldur-6^ in majeur) verschijnt tenslotte ook het volgende 'interval-paar' ten tonele:
  • verminderde terts en overmatige sext. 
En daarmee blijken alle intervallen in de majeur- en mineurtoonsoort mogelijk. Hieronder een korte bespreking van enkele belangrijke dissonante intervallen: 

1. Verminderde kwint/overmatige kwart in majeur en "oorspronkelijk"mineur 

In majeur en oorspronkelijk mineur komen 6 reine kwinten (of omgekeerd: kwarten) voor, maar slechts één verminderde kwint/overmatige kwart: 

  • in  majeur bevindt zich tussen 4^ en 7^ een overmatige kwart, en (dus) tussen 7^ en 4^ een verminderde kwint. We hebben al eerder gezien dat in majeur 4^ de neiging heeft naar 3^ te gaan, en 7^ (de leidtoon) naar 1^ 'wil'. Als 4^ en 7^ tegelijkertijd voorkomen (of  vlak na elkaar, bijvoorbeeld in een gebroken akkoord) wordt de neiging van beide tonen naar 1^ en 3^ te gaan nog versterkt, met name omdat het interval tussen beide tonen dissonant is en dus wil oplossen. In voorbeeld  89 hieronder is te zien dat de verminderde kwint naar binnen, naar een terts, en de overmatige kwart naar buiten, naar een sext oplost:
voorbeeld 89
oplossing van verminderde kwint en overmatige kwart in majeur
Uit de oplossingen in voorbeeld 89 zijn twee belangrijke algemene principes af te leiden:
  1. verminderde intervallen lossen naar binnen, overmatige intervallen naar buiten op
  2. een verminderd interval lost naar dezelfde tonen op als het overmatig interval dat de omkering van dit verminderd interval is (alleen bevindt zich één van de tonen van de oplossing in een ander octaaf; zie de tonen c en e in voorbeeld  89)
In oorspronkelijk mineur bevindt zich tussen 2^ en 6^ een verminderde kwint, en (dus) tussen 6^ en 2^ een overmatige kwart. We hebben al eerder gezien dat 2^ in mineur de neiging heeft naar 3^ te gaan, en 6^ naar 5^  'wil'; als 2^ en 6^ tegelijkertijd optreden wordt deze 'richting' versterkt door de dissonante overmatige kwart of verminderde kwint tussen beide tonen. De oplossing ziet er dan als volgt uit: 
voorbeeld 90
oplossing van verminderde kwint en overmatige kwart in oorspronkelijk mineur
Uit vergelijking van voorbeeld  89 met voorbeeld  90 blijkt een belangrijk verschil tussen de verminderde kwint en overmatige kwart  in majeur en in oorspronkelijk mineur: 
  • in majeur wordt opgelost naar de grondtoon (en de terts) van de toonsoort. De tonen 4^ en 7^ in majeur 'definiëren' als het ware de toonsoort: uit het interval tussen 4^ en 7^, en de oplossing hiervan blijkt meestal duidelijk welke toon als grondtoon van de toonsoort moet worden gehoord. Dit hangt samen met het feit dat een bepaalde verminderde kwint of overmatige kwart in principe slechts in één majeurtoonsoort mogelijk is (en dan dus altijd oplost naar grondtoon en terts van de toonsoort). 
  • in mineur wordt opgelost naar de terts (en de kwint). In oorspronkelijk mineur is het niet mogelijk de toonsoort door middel van een verminderde kwint of overmatige kwart te 'definiëren'; de tonen 2^ en 6^ lossen immers niet naar een interval met de grondtoon van de toonsoort, maar naar een interval met de terts, de parallel. Het kan zelfs gebeuren dat we op deze manier de mineur-toonsoort verlaten en moduleren of uitwijken naar de parallelle majeur-toonsoort.
De traditionele naam van de overmatige kwart is overigens: tritonus. Dit betekent: drie hele tonen (dus bijvoorbeeld: f-g,  g-a,  a-b). De verminderde kwint wordt ook vaak tritonus genoemd, hoewel dit eigenlijk niet juist is (de verminderde kwint bestaat immers uit twee halve en twee hele tonen, dus bijvoorbeeld: b-c,  c-d,  d-e,  e-f) 

2. Verminderde kwint/overmatige kwart in harmonisch en melodisch mineur 

Door verhoging van de zevende toon (oftewel: door gebruik te maken van een leidtoon in mineur) ontstaat ook in mineur tussen 4^ en 7^ een overmatige kwart, en dus tussen 7^ en 4^ een verminderde kwint. Deze tritonus functioneert op precies dezelfde manier als in majeur (en kan dus op dezelfde manier als in majeur de toonsoort 'definiëren'):

voorbeeld 91 < vergelijk met voorbeeld 89 >
oplossing van verminderde kwint en overmatige kwart in harmonisch of melodisch mineur
3. Verminderd septime/overmatige secunde in mineur (en in majeur met molldur-sext) 

In harmonisch mineur bevindt zich tussen 7^ (leidtoon) en 6^ (kleine sext) een verminderd septime, en omgekeerd tussen 6^ en 7^ een overmatige secunde. We weten al dat 6^ in harmonisch mineur de neiging heeft naar 5^ te gaan; de leidtoon (7^) lost in principe op naar de grondtoon. Net als bij de tritonus wordt deze tendens versterkt als beide tonen samen optreden. Ook het verminderd septime is uitstekend geschikt om een toonsoort te 'definiëren': ook een bepaalde vermindrde septime (of overmatige secunde) is in slechts één mineurtoonsoort mogelijk. De overmatige secunde is overigens minder duidelijk dan het verminderd septime: deoplossing van dit is een reine kwart - een interval dat veelal zelf weer als dissonant fungeert. Door gebruik van de verlaagde zesde toon, de molldur-sext, is ook in majeur een verminderd septime of overmatige secunde mogelijk: 

voorbeeld 92
verminderd septime en oermatige secunde in mineur en majeur
Behalve verminderd septime/overmatige secunde en de tritonus is in mineur nog het volgende interval-paar van belang: 

4. Overmatige kwint/verminderde kwart in mineur 

Dit interval komt voor tussen de leidtoon en de terts in harmonisch en melodisch mineur; bij oplossing zal de leidtoon stijgen en 3^ blijven liggen: 

voorbeeld 93
overmatige kwint en verminderde kwart in mineur
Tenslotte is het volgende "paar" van belang; deze intervallen ontstaan echter door het gebruik van chromatiek; zij zijn in géén van de majeur- of mineurtoonsoorten mogelijk zonder dat tenminste één toon chromatisch wordt veranderd: 

5. Overmatige sext/verminderde terts in mineur (en in majeur met molldur-sext) 

Door verhoging van de vierde toon in mineur (oftewel: door gebruik te maken van een kunstmatige leidtoon voor de dominant) ontstaat tussen 6^ en #4^ een overmatige sext, en dus tussen #4^ en 6^ een verminderde terts. Beide tonen 'willen' naar 5^; het interval tussen beide tonen versterkt deze tendens. Veelal fungeert #4^ als een chromatische doorgang tussen 4^ en 5^ , of als een wisselnoot (zie de voorbeelden 94 a. en b. hieronder). Door toepassing van b6^ (molldur-sext) is een overmatige sext of verminderde terts ook in majeur mogelijk (zie voorbeeld  94 d. en e.): 

voorbeeld 94
overmatige sext en verminderde terts in mineur en majeur
Soms ontstaan door het gebruik van chromatiek nog andere intervallen dan de tot nog toe genoemde; vaak gaat het hierbij echter om versieringen en dergelijke; van structurele betekenis zijn zulke "vreemde" intervallen vrijwel nooit: 
voorbeeld 95
'vreemde' intervallen
wsl=wisseltoon
Diatoniek, chromatiek en enharmoniek

Het begrip diatoniek is in algemene zin al elders uitgelegd: een diatonische toonsoort is een toonsoort die uit vijf hele en twee halve tonen bestaat. Er wordt daarnaast een verschil gemaakt tussen enerzijds diatonische en anderzijds chromatische schredes (=stappen, secundes):

  • een diatonische schrede is een secundeafstand naar een toon waarvan de naam begint met (of: bestaat uit) een andere letter, dus bijvoorbeeld b-c , fis-g, of bes-a; beide tonen kunnen voorkomen in dezelfde diatonische toonsoort
  • een chromatische schrede is een secundeafstand naar een toon waarvan de naam begint (of bestaat uit) een andere letter, dus bijvoorbeeld ais-a, ges-g, of b-bis; de beide tonen van een chromatische schrede kunnen niet voorkomen in dezelfde diatonische toonsoort.
In meer algemene zin wordt van chromatiek gesproken als in een toonsoort laddervreemde tonen worrden gebruikt - waarbij het gebruik van een laddervreemde toon niet tot gevolg heeft dat wordt gemoduleerd naar een andere toonsoort waarin deze weer laddereigen is. Chromatiek in een toonsoort is dus altijd te beschouwen als een min of meer 'tijdelijk' verschijnsel. D toonsoort wordt misschien enigszins 'aangetast', maar niet 'opgeheven'. In maat 6 en 7 van moment musical no. 6 van Schubert (zie het voorbeeld hieronder) is de d een chromatische toon; toch blijft de toonsoort As groot - de d is (kunstmatige) leidtoon voor de kwint van de toonsoort. In maat 10-12 wordt wel gesuggereerd dat de toonsoort verandert: de b kan worden gehoord als leidtoon voor de vijfde toon in f klein; de e is de leidtoon voor de grondtoon in dezelfde toonsoort. Toch blijkt al in maat 13 dat f klein inderdaad slechts 'suggestie' is: vanaf hier is As groot weer duidelijk de toonsoort. Een suggestie van toonsoortverandering als in maat 10-12 wordt uitwijking genoemd. Een uitwijking gaat minder ver dan een modulatie: de nieuwe toonsoort wordt niet 'definitief' bereikt.
voorbeeld 96
'Schubert, moment musical no. 6, D 780, begin
Ook in het onderstaande voorbeeld van Brahms (voorbeeld 97) is sprake van uitwijkingen: zo kan de toon fis in maat 3 en 4 worden beschouwd als chromatiek in c klein; maar we horen hier eerder de toonsoort g klein (vooral omdat de fis met de a wordt gecombineerd). Aan het eind van maat 4 (derde tel) zorgt de b voor terugkeer naar c klein. In maat 11 en 12 gebeurt min of meer hetzelfde: de fis (en de a) in maat 11 wijzen weer in de richting van g klein, maar de b in maat 12 zorgt voor terugkeer naar c klein:
voorbeeld 97
'Brahms,  'Traun! Bogen und Pfeil sind gut für den Feind.' uit: Romanzen aus Magelone, opus 33, begin
Als we op de piano de toon cis spelen, drukken we dezelfde toets in als voor de toon des; hetzelfde gebeurt bij bijvoorbeeld c en bis of e en fes. In de meste westerse muziek wordt namelijk (sinds de achttiende eeuw) gebruik gemaakt van de zogenaamde gelijkzwevende temperatuur; in deze stemming wordt het octaaf onderverdeeld in 12 gelijke afstanden. De gelijkzwevende temperatuur maakt geen verschil in toonhoogte tussen bijvoorbeeld cis en des: in deze stemming zijn deze tonen gelijk. In werkelijkheid is dit niet helemaal waar: een cis is feitelijk een fractie lager dan een des. In zo'n geval spreekt men van tonen die enharmonisch gelijk zijn aan elkaar: eigenlijk zijn ze niet helemaal gelijk - maar in ons toonsysteem klinken ze wel hetzelfde, omdat wij de gelijkzwevende temperatuur gebruiken. 

Gebruik van enharmonisch gelijke tonen betekent dat ook enharmonisch gelijke klanken (bijvoorbeeld intervallen) kunnen worden geconstrueerd: de toonhoogte is hierbij gelijk, maar de naam van de klank, en daarmee zijn 'betekenis' een andere. Als een samenklank enharmonisch anders wordt geschreven (dus bijvoorbeeld: het nterval c-fis wordt genoteerd als c-ges of bis-fis) spreekt men van een enharmonische verwisseling. De belangrijkste intervallen in dit verband zijn de volgende:

  • de verminderde kwint is enharmonisch gelijk aan de overmatige kwart; de oplossing is echter anders (zie voorbeeld  98 a)
  • de verminderd septime is enharmonisch gelijk aan de grote sext - het verminderd septime is dissonant, de grote sext consonant (zie voorbeeld  98 b); de omkering van het verminderd septime, de overmatige secunde, is dus enharmonisch gelijk aan de kleine terts (zie voorbeeld 98 d)
  • de overmatige sext is enharmonisch gelijk aan het klein septime; hier verschilt weer de oplossing (zie voorbeeld  98 c); de omkering van de overmatige sext, de verminderde terts, is dus enharmonisch gelijk aan de grote secunde)
  • de verminderde kwart tenslotte is enharmonisch gelijk aan de grote terts; de verminderde kwart is  dissonant, terwijl de grote terts consonant is (zie voorbeeld  98 e): 
voorbeeld 98
enharmonisch gelijke intervallen
In het onderstaande voorbeeld van Mozarts (voorbeeld 99) is te zien hoe enharmoniek de betekenis, en daarmee de oplossing van een samenklank verandert, met als consequentie dat wordt gemoduleerd:
  • vanaf maat 126 is de toonsoort Es groot; tot en met maat 132 wordt voornamelijk de dominant in dze toonsoort omspeeld (in de gedaante van het dominant septiemakkoord besd-f-as)
  • in maat 133 verandert de as (enharmonisch) in een gis; het akkoord wordt daarmee: bes-d-f-gis - de klank verandert echter niet!
  • de toon gis treedt op als leidtoon voor de dominant in D groot (de nieuwe toonsoort, en de hoofdtoonsoort van het stuk)
  • vanaf maat 135 wordt de dominant in de toonsoort D groot omspeeld (in de gedaante van de dominant-drieklank a-cis-e, en later het dominant septimeakkoord a-cis-e-g)
We zouden ook (bijvoorbeeld) kunnen zeggen: 
  • de verminderde kwint d-as in het dominantseptimeakkoord bes-d-f-as zou eigenljk moeten oplossen naar es-d (grondtoon en terts in Es groot)

  • dit interval wordt enharmonisch verwisseld: d-as wordt d-gis; dit is een overmatige kwart, die oplost naar cis en a (terts en grondtoon van de dominant-drieklank in D groot):
voorbeeld 99
Mozart, Strijkkwartet nr. 20 in D groot 'Hoffmeister-Quartett', eerste deel, maat 124- 145