home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > transpositie en voortekening; toonsoorten en toonladders
e. mengvormen van majeur en mineur

Toonladders als harmonisch en melodisch mineur worden vaak beschouwd als mengvormen van majeur en mineur. We kunnen immers bijvoorbeeld de kunstmatige leidtoon in harmonisch of melodisch mineur beschouwen als een toon die 'geleend' is uit de gelijknamige majeurtoonsoort. Op een soortgelijke manier kunnen we ook, als in majeur een kleine sext (b6^) voorkomt, deze toon verklaren als 'geleend' uit het gelijknamige mineur. Voor wat betreft deze zesde toon zijn er voor 'geleende tonen' ook speciale namen:

  • een verlaagd zesde toon in majeur wordt molldur-sext genoemd, te begrijpen als: 'moll in dur', dus 'mineur in majeur'; deze toon heeft sterker dan de laddereigen zesde toon de neiging naar de vijfde toon te dalen - vooral omdat de afstand tussen moldur-sext en vijfde toon een kleine secunde bedraagt, in plaats van normaal een grote secunde
  • een verhoogde zesde toon in mineur wordt durmoll-sext genoemd, te begrijpen als: 'dur in moll', dus 'majeur in mineur'; deze toon heeft de neiging te stijgen (naar de leidtoon, of - minder vaak - naar de niet-verhoogde zevende toon)
In onderstaand voorbeeld is te zien dat bijna alle tonen van een majeur- of mineurladder veranderd kunnnen worden zonder dat het majeur- resp. mineur-karakter verloren gaat - alleen de terts kan nooit worden veranderd (want het is de terts die het toongeslacht bepaalt):
voorbeeld 55
majeur en mineur met hun varianten
Voorbeelden van het gebruik van de durmoll-sext zijn in vrijwel elk stuk in mineur te vinden, omdat deze toon onderdeel uitmaakt van de melodisch (stijgende) mineurladder. In die zin is de molldur-sext eerder 'bijzonder' te noemen: deze toon is beslist geen normaal bestanddeel van de majeurladder, en valt dus ook meer op dan de durmoll-sext in mineur.
Hieronder een voorbeeld van het gebruik van molldur: Het begin van de vierde symfonie van Anton Bruckner (hier weergegeven als piano-uittreksel): 
voorbeeld 56
Anton Bruckner: vierde Symfonie, begin van het eerste deel
Toonladder, stukjes toonladder, toonladder-achtige figuren worden veelvuldig gebruikt om een bepaalde klank (ook) in de melodie te 'omschrijven'. Dit is bijvoorbeeld in de meeste gevallen de reden dat in mineur ook dalend de leidtoon wordt gebruikt (dus in feite de 'stijgende' vorm van melodisch mineur, of harmonisch mineur). In de meeste gevallen omschrijft de melodie in dit soort situaties de drieklank of het septimeakkoord op de dominant. In maat 4 van voorbeeld 39 (Bach: menuet uit de tweede franse suite) heeft de bovenstem de noten b-a-c-b-a-g, dus de tonen van een 'stijgende' melodische c-mineurladder. Met name uit de bas (g-a-b; de toon a is doorgang) blijkt duidelijk dat het hier gaat om een omschrijving van de dominant: we kunnen de hele maat beschouwen als een omspeling van de dominant-drieklank g-b-d. In voorbeeld 57, het begin van de chromatische fantasie van Joh. Seb. Bach gebeurt iets vergelijkbaars: de toonladderfiguur in maat 2 omschrijft de dominant, en dus is het niet onlogisch dat ook dalend de leidtoon en de grote sext worden gebruikt; de leidtoon lost pas op als (aan het einde van maat 2) de tonica verschijnt (vergelijk voorbeeld 39; waar lost daar de leidtoon op?):
voorbeeld 57
Joh. Seb.Bach: chromatische fantasie BWV 903 (begin)
Een voorbeeld van een dalend gebruikte harmonische mineur-ladder is te vinden aan het begin van de symfonie in g kl.t. van Mozart: In maat 8 staat de dominant (in de toonsoort g-klein, dus een majeur-drieklank op d); in maat 9 volgt de tonica. De melodie (zie de eerste viool) omschrijft in maat 8 de dominant door middel van een stukje van de harmonische mineurladder: fis-es-d-c (in maat 9 gevolgd door de bes, de terts van de tonica): 
voorbeeld 58
Mozart: symfonie in g kl.t. KV 551; begin van het eerste deel