c. modi ('kerktoonsoorten')
Majeur en natuurlijk mineur zijn niet de enige diatonische scala's of
ladders. Diatonisch zijn ook de zgn. modi
(of ook wel: 'kerktoonsoorten'
of 'kerktonen'). Deze ladders
vormen de basis voor de muziek van de Middeleeuwen en de Renaissance, en
spelen vanaf het einde van de negentiende eeuw opnieuw
een belangrijke rol. De modi zijn - net als majeur en mineur - diatonisch
omdat ze bestaan uit vijf grote en twee kleine secundes; alleen bevinden
zich de kleine secundes op andere plaatsen in de ladder. Muziek die geschreven
is in een van de modi wordt modaal genoemd.
En om alle modi samen aan te duiden wordt gesproken van modaliteit.
Men kan zich de opbouw van de modi voorstellen via de witte toetsen
van de piano. Als we een toonladder spelen van c tot c levert dit majeur
op; als we een ladder spelen van a tot a mineur. Maar het is ook mogelijk
een dergelijke 'wite-toetsen-ladder' op elke andere witte toets te laten
beginnen (dus op d, e f , g of b). Elk van deze ladders is diatonisch;
elk van deze ladders bestaat immers net als majeur en natuurlijk mineur
uit vijf hele en twee halve tonen. En de ladders op d, e, f en g zijn te
beschouwen als de belangrijkste modi. In de middeleeuwse
muziektheorie werden deze vier modi over het algemeen met hun 'nummer'
aangeduid, te beginnen met de ladder op d; bovendien werd een authentieke
en een plagale vorm van elke modus onderscheiden,
afhankelijk van de vraag wat de ambitus
van de in een bepaalde modus geschreven melodie was. Zo kunnen we bijvoorbeeld
onderscheiden tussen dorisch, met als ambitus (ongeveer)
d-d en hypodorisch ('onder-dorisch')
met als ambitus (ongeveer) a-a. Maar de grondtoon, de finalis
is in beide gevallen de toon d. De finalis van de authentieke en de plagale
vorm van een modus is dus dezelfde toon; verschillend is echter de op de
finalis na belangrijke toon, de - repercussio
of reciteertoon (ook wel: dominans)
genaamd. De namen van de modi zijn:
|
finalis |
dorisch / hypodorisch |
d |
phrygisch / hypophrygisch |
e |
lydisch / hypolydisch |
f |
mixolydisch / hypomixolydisch |
g |
Het is uiteraard mogelijk een modus te laten beginnen op een andere toon
dan de hier genoemde (m.a.w..: te transponeren). Maar tot ver in de 16e
eeuw wordt van deze mogelijkheid slechts beperkt gebruik gemaakt: we vinden
voornamelijk stukken met een mol aan de sleutel - wat betekent dat het
gehele 'systeem' een kwint
omlaag wordt getransponeerd. Dorisch heeft dan g als finalis, phrygisch
a, lydisch bes, en mixolydisch c. In muziek vanaf de late negentiende eeuw
worden ook allerlei andere tranposities gebruikt; een modus kan dan - net
als een majeur- of mineur-toonsoort, op iedere toon staan.
In het muziektheoretische werk Dodekachordon (1547) van Glareanus
werden aan de oorspronkelijke vier
modi twee 'nieuwe' modi toegevoegd: eolisch
en ionisch - toonsoorten die in de praktijk
van met name de wereldlijke muziek al lang werden gebruikt, maar door de
muziektheoretici vóór Glareanus nog niet officieel waren
'erkend'. Ionisch en eolisch zijn hetzelfde opgebouwd als de 'moderne'
majeur- en natuurlijk mineur-ladder. Lokrisch
(zie het schema) is niet veel meer dan een theoretische constructie - het
iwordt in de praktijk tot ca.1600 nooit, en in de praktijk vanaf ca. 1890
hoogst zelden gebruikt. Een overzicht van alle modi: |
voorbeeld 41 |
de modi |
oorspronkelijke vier modi
|
ambitus
|
finalis
|
repercussio
|
|
. |
dorisch |
protus (=eerste)
of: eerste kerktoon) |
hypodorisch |
protus plagus
('plagaal eerste')
(of: tweede kerktoon) |
|
|
. |
phrygisch |
deuterus (tweede)
(of: derde kerktoon) |
hypophrygisch |
protus plagus (='plagaal tweede')
(of: vierde kerktoon) |
|
|
repercussio: zesde toon! |
repercussio: vierde toon! |
|
lydisch |
tritus (=derde)
of: vijfde kerktoon) |
hypolydisch |
tritus plagus (='plagaal eerste')
(of: zesde kerktoon) |
|
|
. |
mixolydisch |
tetrardus (=vierde)
of: zevende kerktoon) |
hypomixolydisch |
tetrardus plagus (='plagaal vierde')
(of: achtsee kerktoon) |
|
|
|
repercussio: vierde toon! |
|
bij Glareanus toegevoegd:
|
ambitus
|
finalis
|
repercussio
|
|
eolisch |
.
(negende kerktoon) |
hypoeolisch |
.
(tiende kerktoon) |
|
|
ionisch |
.
(elfde kerktoon) |
hypoionisch |
.
(twaalfde kerktoon) |
|
|
en als meestal theoretische constructie:
|
Het bovenstaande schema is in feite een weergave van het gehele diatonische
systeem (de zogenaamde ordo diatonico); dit systeem vormt
tot in het begin van de twintigste eeuw de basis van vrijwel alle westerse
muziek (in de Middeleeuwen en de Renaissance de vier oorspronkelijke modi
dorisch, phrygisch, lydisch en mixolydisch; vanaf de Barok de majeur- en
mineurladders - ofwel eolisch en ionisch - met chromatische toevoegingen
als de leidtoon in mineur e.d.; vanaf eind negentiende eeuw 'herleven'
daarnaast de modi).
In het schema is te zien dat in de authentieke modi de vijfde
toon de repercussio is; uitzondering hierop is phrygisch - hier is het
de zesde toon. In de plagale modi is de derde toon
de repercussio; uitzonderingen: hypohrygisch en hypomixolydisch - hier
is het de vierde toon. De repercussio is onder andere van belang
in de middeleeuwse psalmodie;
op deze toon werden namelijk de meeste lettergrepen van een psalm gereciteerd
(vandaar dat ook wel wordt gesproken van reciteertoon).
Als voorbeeld enkele verzen van Psalm 11; het gaat hier om een mixolydische
melodie; de reciteertoon is dus d: |
In zestiende-eeuwse muziek fungeert de repercussio veelal als melodisch
steun- of hoekpunt. In het onderstaande voorbeeld van Josquin Desprez,
in phrygisch, is te zien dat de toon c als repercussio van de phrygische
modus een belangrijke rol als melodisch steunpunt speelt: |
In de Renaissance-praktijk zijn de 'oorspronkelijke' modi dorisch,
phrygisch, lydisch en mixolydisch meer vergelijkbaar met het 'moderne'
majeur en mineur dan door de weergave als in voorbeeld 41 wordt gesuggereerd:
zo wordt in de modi dorisch en mixolydischbij afsluitingen in de regel
een (kunstmatige) leidtoon gebruikt (in dorisch
de cis, in mixolydisch de fis), wordt de vierde toon in lydisch (overmatige
kwart) meestal verlaagd (bes), en komt in dorisch regelmatig een kleine
sext voor (bes).
Op grond van de terts van de ladder kunnen we
-
dorisch en phrygisch beschouwen als op mineur lijkende ladders, en
-
lydisch en mixolydisch als op majeur lijkende ladders
Daarbij is telkens één toon anders dan in majeur of mineur;
dit kan men zich gemakkelijk voorstellen:
-
een mineurladder op d heeft een bes, dorisch een b
-
een mineurladder op e heeft een fis, phrygisch een f
-
een majeurladder op f heeft een bes, lydisch een b
-
een majeurladder op g heeft een fis, mixolydisch een f
Gerekend vanaf de grondtoon van een modus is dus telkens één
interval karakteristiek als we vergelijken met majeur of mineur; dit zijn:
-
de dorische sext (grote in plaats van kleine
sext)
-
de phrygische secunde (kleine in plaats van
grote secunde)
-
de lydische kwart (overmatige in plaats van
reine kwart)
-
het mixolydische septime (kleine in plaats
van grote septime)
Ook toen de kerktoonsoorten al waren verdwenen ten gunste van de majeur/mineur-tonaliteit
(rond 1600) blijven deze karakteristieke intervallen door de muziek spoken;
met name de phrygische secunde is in dit verband van belang.
Als in muziek vanaf ca. 1890 modaliteit voorkomt 'werkt' deze heel anders
dan de 16e-eeuws of middeleeuwse. Vaak treedt modaliteit dan op als een
'kleur' in de majeur- of mineur-toonsoort. Het verschil tussen authentieke
en plagale ambitus speelt geen rol; een neomodale melodie lijkt meestal
niet op een 'oude' modale melodie, zeker niet in de muziek van bijvoorbeeld
Debussy en Ravel. Hieronder een voorbeeld uit de Préludes voor piano
van Debussy, nr. VI uit de eerst band Des pas sur la neige. De melodie
in de maten 2-4 (in de rechter hand) is te beschouwen als eolisch,
omdat op geen enkele plaats de leidtoon voorkomt - ook niet als de melodie
stijgt, zoals in maat 2. In de maten 5-7 is de melodie te beschouwen als
dorisch,
omdat de b in plaats van de bes wordt gebruikt, maar de leidtoon cis
wordt 'vermeden', ook in een stijgende beweging als in maat 5/6 (als de
cis wel gebruikt zou worden, zou misschien sprake zijn van melodisch of
harmonisch mineur): |
|