b. een paar literatuur-voorbeelden
Als voorbeelden voor het in de vorige paragaaf besprokene twee menuetten,
uit twee verschillende stijlperiodes: een derde deel uit een Beethoven-sonate,
en een deel uit een franse suite van Bach. In de Barok komt een menuet
vaak voor in (instrumentale) suites, naast andere dansvormen. Vaak is sprake
van combinatie van twee menuetten: menuet I, menuet II (en vervolgens
menuet I da
capo) In classicistische sonates, kamermuziekwerken en symfonieen
is het derde (soms:tweede) deel een menuet. Het menuet wordt dan gevolgd
door een trio, waarna een da capo volgt van het menuet. Ondanks
het historische verschil is dus bij menuetten in de Barok zowel als in
het Classicisme sprake van dezelfde grote vorm, namelijk een A
B A - vorm. |
Het bovenstaande voorbeeld 36 is het
derde deel, het menuet uit de sonate in f kl.t. opus 2 nr. 1 van
Beethoven. De maten 1-4 vormen met de maten 5-8 een eenheid, evenals
daarna de maten 9-12 met 13-14; de geleding
tot de dubbele streep is dus als volgt:
Na de dubbele streep is het iets minder éénduidig; ik kies
vooralsnog voor volgende indeling: Maat 15-20, 21-24 en maat 25-28 (samen
een groter geheel vormend van maat 15-28), en daarna maat 29-36 en 37-40
(samen weer een groter geheel). De geleding na de eerste dubbele streep
zou dus kunnen zijn:
( 6
|
+
|
4 + 4 )
|
+
|
( 8 + 4 )
|
|
In de maten 1-4 is overduidelijk dat de toonsoort f klein is: de leidtoon
e verschijnt in boven- en onderstem; in maat 4 staat een slot op de tonica
(in tertsligging)
in f-klein. Bij vergelijking van de maten 1-4 met 5-8 blijkt dat het geheel
van maat 1-4 (dus de melodie én alle begeleidende stemmen, en daarmee
ook de akkoorden, de harmonie) in 5-8 een terts naar boven wordt verplaatst.
Een dergelijke herhaling op andere toonhoogte wordt sequens
genoemd. Omdat in deze sequens alles letterlijk wordt verplaats wordt de
toonsoort als het ware 'meeverplaatst'.
De tweede maatgroep eindigt in maat 10 (en al eerder, in maat 8) op een
grote drieklank op as; dus ligt het voor de hand aan te nemen dat As groot
hier de toonsoort is. Bevestigd wordt dit vermoeden van As groot doordat
de e (leidtoon in f-klein!) vanaf maat 5 ontbreekt; in plaats daarvan verschijnt
steeds es. In deze eerste maten van
het stuk wordt dus gemoduleerd naar de parallel-toonsoort.
In maat 9/10 wordt de 'staart' van de maten 5-8 herhaald; een gedetaillerdere
indeling van maat 9-14 zou dus kunnen luiden:
2
|
+
|
( 2 + 2 )
|
|
herhaling 'staart' van 5-8
|
|
afsluitend motiefje
(twee keer)
|
|
In de maten 9-14 wordt de modulatie naar As-groot bevestigd (zie bijvoorbeeld
de As-groot-drieklank in de maten 12 en 14, en daarvoor - maat 11 en 13
- de grondtoon van de dominant, es, in de bas).
Na de herhaling, in het gedeelte maat 15-24, wordt gebruik gemaakt van
hetzelfde melodische en motivische materiaal als voor de herhalingsstreep.
Het materiaal wordt wel anders 'gecombineerd':
-
de maten 15-18 grijpen terug op maat 1/2; maar de voortzetting als in maat
3/4 ontbreekt hier. In plaats vormt 17/18 een sequens
van 15/16
-
de maten 19-22 refereren aan 11-14, maar worden gevolgd door twee maten
(23/24) waarin twee keer d 'staart' van het voorafgaande wordt herhaald
De toonsoort verandert na de herhaling opnieuw.
Maat 17/18 vormt weer een sequens: maat 17/18
is ten opzichte van 15/16 een toon omhoog verplaatst. Bovendien treedt
in 17/18 de toon a op, wat betekent dat de toonsoort nu bes klein is (a
is de leidtoon in bes klein). Bes klein wordt bevestigd doordat vervolgens
vier keer afgesloten wordt op een bes-klein-drieklank (namelijk in de maten
20, 22, 23 en 24) met telkens daarvoor de grondtoon van de dominant, f,
in de bas. De toonsoort bes-klein staat in kwintafstand
tot
de hoofdtoonsoort f-klein (namelijk een kwint lager). Het gaat hier dus
om een modulatie naar de onderkwint.
De volgende maatgroep, 25-28, eindigt op de toon c; we zouden dus kunnen
vermoeden dat het hier gaat om een modulatie naar de bovenkwint,
oftewel
naar de toonsoort c-klein,vooral ook omdat de toon c wordt voorafgegaan
door de bijbehorende leidtoon, b. Toch is dit niet het geval; in maat 27
verschijnt namelijk ook de toon e. In principe zou deze e natuurlijk de
terts van C groot kunnen zijn; waarschijnlijker is echter - ook gezien
het vervolg in maat 29 - dat de e moet worden beschouwd als leidtoon
in f-klein. Het slot op de toon c in maat 28 is dus een half
slot. Dit betekent dus dat de toon c geen tonica-, maar
dominant-functie heeft, en de toon b te beschouwen is als (kunstmatige)
leidtoon
voor de dominant. In de maten 25-29 wordt dus teruggemoduleerd
naar de hoofdtoonsoort f-klein.
Tot aan het begin van het trio blijft de toonsoort verder ongewijzigd
f klein; het trio staat vervolgens in zijn geheel in de gelijknamige
toonsoort F-groot. Het toonsoortverloop van dit stuk kan als volgt
schematisch worden weergeven - waarbij opgemerkt moet worden dat
de C-groot-drieklank wel een doel is, zoals de andere drieklanken
ook, maar géén toonsoort: |
voorbeeld 37 |
toonsoorten-verloop in Beethoven: sonate op.2 nr 1, derde
deel |
|
Goed zichtbaar in met name het menuet is overigens hoe uit enkele zeer
kleine elementen eigenlijk het hele stuk wordt ontwikkeld:
Uit het element in voorbeeld 38a ontstaan onder andere de ontwikkelingen
in de maten 3/4 en 16-19; uit het element voorbeeld 38b ontwikkelen zich
eigenlijk alle afsluitingen in het stuk, maar ookde eennstemmige toonladder-achtige
figuur in maat 25-28 (die ook afsluitende functie heeft: In deze maten
wordt het half slot van maat 28 voorbereid): |
voorbeeld 38 |
Beethoven, sonate op.2 nr.1, menuet |
|
Het tweede literatuurvoorbeeld is het menuet uit de tweede franse suite
van Joh. Seb. Bach: |
Net als in het Beethoven-voorbeeld hierboven
wordt ook in dit stuk van Bach het melodische materiaal tot het uiterste
beperkt; wel wordt op een heel andere manier met het matriaal omgegaan
dan bij Beethoven.
Het ritme in het menuet van Bach wordt
vrijwel helemaal bepaald door enerzijds beweging in achtsten (veelal in
secundes, vaak 'toonladderachig'), en anderzijds beweging in kwartnoten
(waarbij iets meer sprongen voorkomen). Net als bij Beethoven komt een
aantal sequenzen
voor. Het begrip sequens wordt op twee manieren gebruikt (en dat is enigszins
verwarrend):
-
het gedeelte in een muziekstuk waarin gebruik wordt gemaakt van herhaling
op een andere toonhoogte wordt in zijn geheel sequens genoemd;
dus: het 'voorbeeld' en de 'verplaatsing(en)' samen; of:
-
alleen de verplaatsingen zelf worden sequens genoemd; men spreekt
dan van model (het 'voorbeeld') en van de
sequens of sequenzen daarvan (de 'verplaatsing(en)' dus). Als meerdere
keren wordt gesequenzeerd, kan men spreken
van eerste sequens, tweede sequens etc.
Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen twee
types sequenzen:
-
als de herhaling alleen in één melodische stem (vaak de bovenstem)
plaatsvindt, en de andere stemmen niet mee worden verplaatst spreekt men
van melodische sequens
-
als de akkoorden, de harmonie samen met de melodie (over hetzelfde interval
dus) worden verplaatst is sprake van een harmonische
sequens (soms ook genoemd: melodisch/harmonische sequens)
In het Bach-voorbeeld
(voorbeeld
39) heb ik de sequenzen met haken aangegeven: in maat 3/4 is sprake van
een melodische sequens (de bas wordt niet meeverplaatst); in de
maten 17-22 daarentegen van een harmonische sequens (bas en bovenstem
worden hier allebei steeds een secunde naar beneden verplaatst).
Bij vergelijking van de bovenstem in maat 1 met de onderstem in maat
2 blijkt dat de onderstem het melodisch materiaal van de bovenstem een
septime lager herhaalt; er is hier echter geen sprake van sequens, omdat
de herhaling over twee stemmen verdeeld is - men spreekt
in dit geval van imitatie. LINK MAKEN Overigens:
Ook in voorbeeld
36 wordt gebruik gemaakt van sequenzen.
De geleding
van het menuet van Bach is tot de dubbele streep tamelijk symmetrisch:
( 4
|
+
|
4 )
|
|
( 2 + 2
)
|
|
( 2 + 2
)
|
|
De eerste groep van 4 maten staat in zijn geheel in de hoofdtoonsoort
c-klein; vanaf maat 5 wordt echter gemoduleerd (de b wordt veranderd in
een bes, de a in een as); in maat 7/8 wordt de paralleltoonsoort Es-groot
bereikt. Es wordt als toonsoort hoorbaar door het 'verdwijnen' van de tonen
a en b, maar vooral door de kwintsprong bes-es in maat 7/8, gecombineerd
met d-es in de bovenstem: de d klinkt als de leidtoon, en de es als grondtoon.
Op de derde tel van maat 7 saat de dominant-drieklank, en in maat 8 de
tonica.
De eerste vier maten na de dubbele streep kunnen worden onderverdeeld
als ( 1 + 1 ) + 2 ; maat 9 en maat 10 staan min of meer los
van elkaar door de (melodische) sequens; om dezelfde reden staat maat
11 ook 'los' van maat 10, maar is wel onverbrekelijk verbonden met
maat 12. In de maten 13-16, die kunnen worden onderverdeeld in twee groepen
van 2 maten, wordt gemoduleerd; de toon e verschijnt, in maat 15/16 maakt
de bas een kwartsprong omhoog (c-f); hieruit blijkt dat de toonsoort f
klein is, de onderkwint van c-klein.
Via de lange harmonische
sequens in de maten 17-22 wordt vervolgens (via de toonsoort Es-groot)
teruggemoduleerd naar c-klein (De sequens is uiteraard onder te verdelen
in 2 + 2 + 2 maten). Een duidelijk slot op de tonica wordt op de eerste
tel van maat 23 nog vermeden.
Harmonisch gebeurt hier iets wat heel goed vergelijkbaar is met het Beethoven-menuet
in voorbeeld 36: De maten 24-28 'omschrijven' in feite uitsluitend de dominant-drieklank:
het sis in deze maten duidelijk dat eigenlijk alles om de tonen g, b, d,
en f draait. De geleding van de maten 23-28 is als volgt: 2 + ( 2 + 2 ).
In maat 29 wordt de tonica bereikt - maar net als in maat 23 in tertsligging;
definitieve afsluiting vindt pas helemaal aan het eind van het stuk plaats,
als ook de bovenstem de grondtoon c bereikt (octaafligging
dus); we spreken in dit geval (grondtoon van de toonsoort in boven- én
onderstem) overigens van een volkomen
heel
slot. Een afsluiting dominant-tonica als in maat 23 (en 29) is dus
een onvolkomen heel slot (grondtoon in de
onderstem, maar terts of kwint van de toonsoort in de bovenstem). De afsluitingen
in maat 8 (in Es-groot) en in maat 16 (in f-klein) zijn beide een volkomen
heel slot.
De toonsoorten in dit stuk zijn als volgt samen te vatten: |
voorbeeld 40 |
toonsoortenverloop in Bach: 2e franse suite, menuet |
|
Het toonsoortenplan
van dit stuk van Bach blijkt overigens grotendeels overeen te komen met
het toonsoortenplan in het menuet van Beethoven: In beide gevallen staat
vóór de herhalingsstreep een modulatie van de hoofdtoonsoort
naar de parallel-toonsoort, en na de herhalingsstreep een modulatie terug
naar de hoofdtoonsoort via de onderkwint;
in beide gevallen wordt tijdens de 'terugweg' gebruik gemaakt van een half
slot op de dominant. Dit is een - ook in andersoortige stukken -
veel voorkomend toonsoorten-patroon, met name bij stukken in een mineur-toonsoort;
met name de modulatie naar de majeur-parallel is in mineur-stukken als
een 'standaard-rocedure' te beschouwen. |
|