e. 'epiloog' - tonaliteit en verwachtingspatronen
Alle voorbeelden in dit hoofdstuk zijn tonaal,
dat
wil zeggen: ze staan in majeur of in mineur. Omdat majeur en mineur vanaf
de Barok de enige twee 'ladders'; zijn die worden gebruikt - naast elkaar,
en vaak ook na of naast elkaar in één stuk - worden ze samen
vaak beschouwd als één zgn. toonsysteem.
Men kan dan spreken van het tonale (toon)systeem, of ( iets preciezer,
omdat er ook ander vormen van tonaliteit bestaan:) van majeur/mineur-tonaliteit.
De structuur van de majeur/mineur-tonaliteit beïnvloedt componisten
die tonale muziek schrijven: de tonaliteit schept voorwaarden waardoor
een componist bij sommige compositorische beslissingen een bepaalde kant
wordt opgestuurd. Met andere woorden: de structuur van majeur en mineur
heeft invloed op de structuur van tonale composities. Dit geldt overigens
ook voor elk ander toonsysteem: een bepaalde samenhang tussen het door
een componist gebruikte toonsysteem en de structuur van zijn compositie(s)
is vrijwel altijd aanwijsbaar, of op zijn minst te vermoeden.
Omgekeerd blijkt juist bij de majeur/mineur-tonaliteit - ook omdat dit
toonsysteem zeer lang in gebruik is geweest - dat componisten steeds ook
invloed hebben op hoe tonaliteit 'werkt'. De werking van een toonsysteem
is dus niet onveranderlijk; door nieuwe composities, nieuwe ideeën,
verandering van componeer-stijl verandert zo'n systeem permanent van karakter.
Er is dus altijd een zeker spanningsveld aanwezig tussen enerzijds de individuele
componist en anderzijds het gebruik van het toonsysteem in zijn tijd: de
componist wordt weliswaar door het bestaande beperkt en gestuurd, maar
kan ook nieuwe mogelijkheden of beperkingen toevoegen, en dus de werking
van het systeem voor eigen gebruik veranderen. Deze veranderingen kunnen
vervolgens weer deel gaan uitmaken van de mogelijkheden die het toonsysteem
biedt, en invloed uitoefenen op een volgende generatie componisten. Anders
gezegd: de componist Wagner treft weliswaar op het moment dat hij begint
met componeren hetzelfde toonsysteem aan als Bach 150 jaar eerder; het
karakter van dit systeem is echter door 150 jaar stijlveranderingen verregaand
gewijzigd. En: het feit dat Wagner op een eigen manier met het systeem
omgaat heeft weer gevolgen voor de werking van het toonsysteem voor componisten
ná Wagner.
Een spanningsveld bestaat ook in de relatie tussen de luisteraar en
het tonale systeem. Dat een stuk tonaal is wekt bij de luisteraar, zodra
hij dit heeft vastgesteld bepaalde verwachtingen.
Als de luisteraar bovendien constateert dat in een stuk op een bepaalde
manier met tonaliteit wordt omgegaan (als hij bijvoorbeeld heeft
vastgesteld uit welke tijd het stuk stamt, in welke stijl het is geschreven)
zijn deze verwachtingen vaak zeer concreet: van een stuk
uit ca.1780 verwachten wij over het algemeen tamelijk symmetrische,
regelmatige structuren, een overzichtelijke vormindeling en duidelijk herkenbare
modulaties. Voor stukken uit bijvoorbeeld de tweede helft van de negentiende
eeuw geldt dit in veel mindere mate.
Het kan zelfs gebeuren dat de concrete verwachtingen die de luisteraar
heeft bij het beluisteren van een stuk uit een bepaalde tijd of van een
bepaalde componist sterker zijn dan de meer algemene verwachtingen die
in het toonsysteem besloten liggen: wij verwachten in het algemeen weliswaar
dat op een dominant een tonica volgt; maar bij een componist als Wagner
kan het gebeuren dat een wending dominant-tonica onverwacht klinkt
- omdat er stukken van Wagner zijn waarin deze wending bijna nooit voorkomt.
Componisten hebben dus grote invloed op hoe een toonsysteem in hun eigen
stukken 'functioneert', zo sterk zelfs dat principes waarvan wij geneigd
zijn aan te nemen dat ze binnen een toonsysteem algemene geldigheid bezitten
(zoals het oplossen van de dominant) door een componist gewoonweg kunnen
worden 'opgeheven', of worden vervangen door een ander principe (en dus
bij de luisteraar door een ander verwachtingspatroon).
Het scheppen van verwachtingspatronen
is iets waar het tonale systeem bijzonder geschikt voor is, misschien zelfs
geschikter dan alle andere toonsystemen. Ook lijkt het tonale systeem bijzonder
geschikt voor het aanbrengen van niveau's
of 'lagen' in een compositie: in de majeur- en mineur-toonladders zijn
bepaalde tonen in principe 'stabiel', en andere minder stabiel - ze staan
dus in feite op verschillend
niveau op een vergelijkbare manier zijn niveau-verschillen tussen tonen
hoorbaar en zichtbaar in vrijwel
elk tonaal muziekstuk. Verschijnselen als modulatie of uitwijking maken
in feite gebruik van zowel verwachtingspatronen als van niveauverschillen:
Als een stuk bijvoorbeeld in C-groot begint, en op een bepaald moment moduleert
naar G-groot verwachten wij dat er vroeger of later wordt teruggekeerd
naar de toonsoort C-groot, omdat wij weten (en horen) dat de toonsoort
C-groot op een hoger niveau staat. |