d. dominant-drieklank; modulatie; chromatiek
Bij de laatste twee stukken in dit hoofdstuk beperk ik mij tot een paar
opmerkingen, met name over zaken die tot nu toe nog niet aan de orde zijn
geweest.
Eerst een deel uit de cyclus voor piano Album für die Jugend
van Robert Schumann: |
Dit stuk staat in de toonsoort a kl.t.; dit blijkt afgezien van de
voortekening (geen kruisen of mollen aan de sleutel) en het slotakkoord
(een kleine drieklank op a, de tonica-drieklank dus) vooral uit de regelmatig
voorkomende toon gis, de leidtoon in a-klein.
Op andere momenten wordt de leidtoon juist niet gebruikt: In maat 1 staat
bijvoorbeeld een gis (die oplost naar a), in maat 2 echter een g.
De vorm van het stuk wordt gekenmerkt
door de tegenstelling tussen de maten 1-8 enerzijds en maat 9-12 (middengedeelte)
anderzijds. De
maten 13-20 en 25-32 vormen vrijwel letterlijke herhalingen van de
maten 1-8, de maten 21-24 herhalen de maten 9-12. We kunnen de maten 1-8
(en 13-20 / 25-30) het A-gedeelte
noemen.en de maten 9-12 (en 21-24) het B-gedeelte.
Het stuk in zijn geheel kan dan een A-B-A-vorm
worden genoemd (waarbij de 25-32 worden gezien als 'extra'). A-B-A-vormen
komen veel voor, zowel in korte stukken als dit Schumann-voorbeeld, als
in langere stukken (bijvoorbeeld in langzame delen van sonates).
De muzikale geleding
is vergelijkbaar met de beide
andere tot nu toe besproken stukken. Zowel de maten 1-4 als de maten
5-8 zijn onder te verdelen als 1+1+2 maten. Om aan te geven dat maat 1
en maat 2 resp. 5 en 6 weliswaar 'los staan', maar toch ook bij elkaar
horen, kan gebruik worden gemaakt van haakjes: (1+1)+2 .
Een duidelijk slot op de tonica (en de tonica-drieklank) staat alleen
in maat 8, en aan het eind van de herhalingen van maat 1-8 (dus in maat
20, en aan het eind, in maat 32). Toch fungeren de wendingen in maat 4
en maat 12 als een soort 'voorlopige afsluiting'. In beide gevallen heeft
de bas de vijfde toon van de toonsoort, de dominant.
Op deze toon staat de grote drieklank e-gis-b; de terts van deze drieklank
(gis) is de leidtoon van a klein. Het gaat
bij dit akkoord om de dominant-drieklank,
het na de tonicadrieklank belangrijkste akkoord in toonsoort: |
voorbeeld 27 |
dominant-drieklank in a klein |
|
De werking van de dominant-drieklank is als volgt te omschrijven: De
leidtoon
wil oplossen naar de grondtoon van de toonsoort
(stijgen dus); de grondtoon van de dominant-drieklank
(=de vijfde toon van de toonsoort) heeft de neiging naar de grondtoon
van de toonsoort te springen (dus: een kwart te stijgen of een kwint
te vallen). In maat 4/5 in Armes Waisenkind is goed te zien hoe
dit in zijn werk gaat: |
voorbeeld 28 |
Schumann: Armes Waisenkind uit Album für
die Jugend op.68; maat 4/5 |
|
Nog een paar opmerkingen over de dominant-drieklank:
-
de dominant-drieklank heeft altijd een leidtoon,
ook in mineur; in natuurlijk mineur is een dominant-drieklank dus niet
mogelijk; dit betekent ook dat
-
de dominant-drieklank zowel in majeur als in mineur een grote drieklank
is
-
na de dominant-drieklank volgt normaliter de tonica; daarbij lost de leidtoon
stijgend naar de grondtoon op; zie bijvoorbeeld de overgang van maat 4
naar maat 5, en maat 8 in Armes Waisenkind.
-
in maat 4 van Armes Waisenkind staat een 'voorlopig slot' op de
dominant-drieklank. Een dergelijke afsluiting
wordt half slot
genoemd; een (definitief) eind op de tonica-drieklank een heel
slot. Half en heel slot komen ook voor in de twee
andere besproken stukken; zie voorbeeld 29
|
voorbeeld 29 |
a. Mozart: Sonate in A gr.t.(vgl. voorbeeld 3)
b. Schumann: Kind im Einschlummern (vgl. voorbeeld 15) |
|
Melodisch worden de eerste acht maten van voorbeeld 27 gekenmerkt door
twee keer een stijgende beweging naar het hoogtepunt g''. Dit hoogtepunt
wordt benadrukt door het ritme (grotere notenwaardes). De centrale toon
in de bovenstem in het middengedeelte is de b, de tweede toon van de toonsoort,
maar ook: kwint van de dominantdrieklank. De bas 'omschrijft' vier maten
lang de dominant-drieklank, en pas aan het begin van de herhaling in maat
13 verschijnt duidelijk de tonica. De dominant-drieklank is daarmee in
feite de enige belangrijke harmonie in dit middengedeelte: |
voorbeeld 30 |
Schumann: Armes Waisenkind, bas in de maten 9/10
(vgl. voorbeeld 26) |
|
Het laatste voorbeeld, uit de 24 Préludes van Frédéric
Chopin, staat in A-groot: |
Het is bij dit stuk niet moeilijk de maatgroepering
beschrijven: het stuk bestaat uit 16 maten die onder te verdelen in 2 groepen
van 8 maten (1-8 en 9-16); dit is vooral zo duidelijk doordat de maten
9-16 beginnen als een herhaling van maat 1-8. Beide groepen van 8 maten
zijn onder te verdelen in groepjes van 4 maten, en die op hun beurt weer
in groepjes van 2 maten; de geleding van het stuk is dus volkomen symmetrisch.
Een schema (let op de notatie!):
|
8 |
|
+ |
|
8 |
|
( 4
|
+ |
4 )
|
|
4
|
+ |
4 )
|
( 2 + 2 )
|
+ |
( 2 +
2 )
|
|
( 2 +
2 )
|
+ |
( 2 +
2 )
|
Belangrijk in dit stuk is het gebruik van chromatiek.
In maat 3 en 11 verschijnen in de rechterhand de tonen bis en dis; in maat
5 en maat 12/13 de ais. Men zou kunnen denken dat de toonsoort A-groot
door toevoeging van deze kruisen wordt verlaten, en een andere toonsoort
wordt bereikt, dus dat sprake is van modulatie.
Toch hebben we in de maten 3, 5 en 11 geen moment het gevoel dat we A-groot
verlaten. Kennelijk is het dus mogelijk chromatiek binnen een toonsoort
toe te passen; in de situatie van voorbeeld 32 bewerkstelligt deze chromatiek
dat bepaalde tonen worden benadrukt: de chromatische tonen treden op als
kunstmatige
leidtoon voor een laddereigen toon, die daardoor meer gewicht krijgt.
Dus: ook voor andere tonen dan 1^ kan een (dan kunstmatige) leidtoon
worden geplaatst zonder dat daarmee meteen de toonsoort wordt verlaten.
Deze leidtonen zijn in verreweg de meeste gevallen stijgend gericht
(net zoals de zevende toon van majeur en harmonisch of melodisch mineur
dus).
De chromatiek in maat 12/13 heeft een ander effect dan in de maten 3,
5 en 11; in maat 12 bestaat namelijk gedurende een kort moment wel de indruk
dat de toonsoort wordt verlaten. Toch blijkt ook hier al snel dat alles
weer op zijn pootjes terechtkomt; het blijkt niet méér dan
even verwarring zaaien, een soort 'schijnbeweging'. Een dergelijke situatie
wordt uitwijking
genoemd.
Voor alle duidelijkheid: In voorbeeld
15 (Kind im Einschlummern van Schumann) is géén
sprake van modulatie, ondanks de toonsoort-wisselingen (e klein - E groot
- e klein). In dit stuk verandert alleen het toongeslacht verandert,
het tooncentrum blijft gelijk. |
|