home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > tonaliteit en muzikale structuur
 
 d. dominant-drieklank; modulatie; chromatiek

Bij de laatste twee stukken in dit hoofdstuk beperk ik mij tot een paar opmerkingen, met name over zaken die tot nu toe nog niet aan de orde zijn geweest.

Eerst een deel uit de cyclus voor piano Album für die Jugend van Robert Schumann: 

voorbeeld 26
Schumann: Armes Waisenkind uit Album für die Jugend, opus 68
Dit stuk staat in de toonsoort a kl.t.; dit blijkt afgezien van de voortekening (geen kruisen of mollen aan de sleutel) en het slotakkoord (een kleine drieklank op a, de tonica-drieklank dus) vooral uit de regelmatig voorkomende toon gis, de leidtoon in a-klein. Op andere momenten wordt de leidtoon juist niet gebruikt: In maat 1 staat bijvoorbeeld een gis (die oplost naar a), in maat 2 echter een g. 

De vorm van het stuk wordt gekenmerkt door de tegenstelling tussen de maten 1-8 enerzijds en maat 9-12 (middengedeelte) anderzijds. De maten 13-20 en 25-32 vormen vrijwel letterlijke herhalingen van de maten 1-8, de maten 21-24 herhalen de maten 9-12. We kunnen de maten 1-8 (en 13-20 / 25-30) het A-gedeelte noemen.en de maten 9-12 (en 21-24) het B-gedeelte. Het stuk in zijn geheel kan dan een A-B-A-vorm worden genoemd (waarbij de 25-32 worden gezien als 'extra'). A-B-A-vormen komen veel voor, zowel in korte stukken als dit Schumann-voorbeeld, als in langere stukken (bijvoorbeeld in langzame delen van sonates).

De muzikale geleding is vergelijkbaar met de beide andere tot nu toe besproken stukken. Zowel de maten 1-4 als de maten 5-8 zijn onder te verdelen als 1+1+2 maten. Om aan te geven dat maat 1 en maat 2 resp. 5 en 6  weliswaar 'los staan', maar toch ook bij elkaar horen, kan gebruik worden gemaakt van haakjes: (1+1)+2 . 

Een duidelijk slot op de tonica (en de tonica-drieklank) staat alleen in maat 8, en aan het eind van de herhalingen van maat 1-8 (dus in maat 20, en aan het eind, in maat 32). Toch fungeren de wendingen in maat 4 en maat 12 als een soort 'voorlopige afsluiting'. In beide gevallen heeft de bas de vijfde toon van de toonsoort, de dominant. Op deze toon staat de grote drieklank e-gis-b; de terts van deze drieklank (gis) is de leidtoon van a klein. Het gaat bij dit akkoord om de dominant-drieklank, het na de tonicadrieklank belangrijkste akkoord in toonsoort: 
voorbeeld 27
dominant-drieklank in a klein
De werking van de dominant-drieklank is als volgt te omschrijven: De leidtoon wil oplossen naar de grondtoon van de toonsoort (stijgen dus); de grondtoon van de dominant-drieklank (=de vijfde toon van de toonsoort) heeft de neiging naar de grondtoon van de toonsoort te springen (dus: een kwart te stijgen of een kwint te vallen). In maat 4/5 in Armes Waisenkind is goed te zien hoe dit in zijn werk gaat:
voorbeeld 28
Schumann: Armes Waisenkind uit Album für die Jugend op.68; maat 4/5
Nog een paar opmerkingen over de dominant-drieklank:
  1. de dominant-drieklank heeft altijd een leidtoon, ook in mineur; in natuurlijk mineur is een dominant-drieklank dus niet mogelijk; dit betekent ook dat
  2. de dominant-drieklank zowel in majeur als in mineur een grote drieklank is
  3. na de dominant-drieklank volgt normaliter de tonica; daarbij lost de leidtoon stijgend naar de grondtoon op; zie bijvoorbeeld de overgang van maat 4 naar maat 5, en maat 8 in Armes Waisenkind.
  4. in maat 4 van Armes Waisenkind staat een 'voorlopig slot' op de dominant-drieklank. Een dergelijke afsluiting wordt half slot genoemd; een (definitief) eind op de tonica-drieklank een heel slot. Half en heel slot komen ook voor in de twee andere besproken stukken; zie voorbeeld 29 
voorbeeld 29
a. Mozart: Sonate in A gr.t.(vgl. voorbeeld 3)  b. Schumann: Kind im Einschlummern (vgl. voorbeeld 15)
Melodisch worden de eerste acht maten van voorbeeld 27 gekenmerkt door twee keer een stijgende beweging naar het hoogtepunt g''. Dit hoogtepunt wordt benadrukt door het ritme (grotere notenwaardes). De centrale toon in de bovenstem in het middengedeelte is de b, de tweede toon van de toonsoort, maar ook: kwint van de dominantdrieklank. De bas 'omschrijft' vier maten lang de dominant-drieklank, en pas aan het begin van de herhaling in maat 13 verschijnt duidelijk de tonica. De dominant-drieklank is daarmee in feite de enige belangrijke harmonie in dit middengedeelte
voorbeeld 30
Schumann: Armes Waisenkind, bas in de maten 9/10 (vgl. voorbeeld 26)
Het laatste voorbeeld, uit de 24 Préludes van Frédéric Chopin, staat in A-groot: 
voorbeeld 31
Chopin: 24 Préludes, no. 7
Het is bij dit stuk niet moeilijk de maatgroepering beschrijven: het stuk bestaat uit 16 maten die onder te verdelen in 2 groepen van 8 maten (1-8 en 9-16); dit is vooral zo duidelijk doordat de maten 9-16 beginnen als een herhaling van maat 1-8. Beide groepen van 8 maten zijn onder te verdelen in groepjes van 4 maten, en die op hun beurt weer in groepjes van 2 maten; de geleding van het stuk is dus volkomen symmetrisch. Een schema (let op de notatie!): 
 
  8   +   8
( 4 
+
  4 )
 4 
+
 4 )
( 2     +     2 )
+
( 2       +       2 )
( 2       +       2 )
+
( 2       +       2 )

Belangrijk in dit stuk is het gebruik van chromatiek. In maat 3 en 11 verschijnen in de rechterhand de tonen bis en dis; in maat 5 en maat 12/13 de ais. Men zou kunnen denken dat de toonsoort A-groot door  toevoeging van deze kruisen wordt verlaten, en een andere toonsoort wordt bereikt, dus dat sprake is van modulatie. Toch hebben we in de maten 3, 5 en 11 geen moment het gevoel dat we A-groot verlaten. Kennelijk is het dus mogelijk chromatiek binnen een toonsoort toe te passen; in de situatie van voorbeeld 32 bewerkstelligt deze chromatiek dat bepaalde tonen worden benadrukt: de chromatische tonen treden op als kunstmatige leidtoon voor een laddereigen toon, die daardoor meer gewicht krijgt. Dus: ook voor andere tonen dan 1^ kan een (dan kunstmatige) leidtoon worden geplaatst zonder dat daarmee meteen de toonsoort wordt verlaten. Deze leidtonen zijn in verreweg de meeste gevallen stijgend gericht (net zoals de zevende toon van majeur en harmonisch of melodisch mineur dus).

De chromatiek in maat 12/13 heeft een ander effect dan in de maten 3, 5 en 11; in maat 12 bestaat namelijk gedurende een kort moment wel de indruk dat de toonsoort wordt verlaten. Toch blijkt ook hier al snel dat alles weer op zijn pootjes terechtkomt; het blijkt niet méér dan even verwarring zaaien, een soort 'schijnbeweging'. Een dergelijke situatie wordt uitwijking genoemd. 

Voor alle duidelijkheid: In voorbeeld 15 (Kind im Einschlummern van Schumann) is géén sprake van modulatie, ondanks de toonsoort-wisselingen (e klein - E groot - e klein). In dit stuk verandert alleen het toongeslacht verandert, het tooncentrum blijft gelijk.