home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > tonaliteit en muzikale structuur
 
c. de tonen van de toonsoort (mineur)

Het muziekstuk in voorbeeld 15 - Kind im Einschlummern uit de Kinderszenen opus 15 van Robert Schumann - staat in e-klein. Maar hierbij passen een paar kanttekeningen.
voorbeeld 15
Schumann: 'Kind im Einschlummern' uit: Kinderszenen op.15
In het middengedeelte (vanaf maat 9) blijft de toon e weliswaar de tonica, maar de gewijzigde voortekening wijst op een verandering van toonsoort. Uit melodie en harmonie in maat 9/10 blijkt dat E-groot de toonsoort wordt (de melodie begint op b, de kwint van E groot, en loopt naar e op de eerste tel van maat10; aan het begin van maat 9 en 10 staat een E-akkoord). Met andere woorden: het is mogelijk dat binnen een stuk overgegaan wordt naar een andere toonsoort. Het tooncentrum kan daarbij veranderen, of gelijk blijven. In dit Schumann-stuk blijft het tooncentrum gelijk, en wordt in maat 9 alleen het toongeslacht veranderd. Minstens even gebruikelijk is overigens dat het tooncentrum wél veranderd wordt

"Kind im Einschlummern'" eindigt niet op een tonica-drieklank (zie maat 31/32): hoewel de melodie eindigt op de toon e2 zien we in de bas een a, met daarop de tonen c en e - samen een drieklank van a-klein! Het slot van het stuk heeft inderdaad een 'open' karakter, het is 'niet af', wat waarschijnlijk te maken heeft met het feit dat het stuk onderdeel is van een cyclus - van een reeks bij elkaar horende stukken dus. Het laatste stuk van de cyclus Kinderszenen, der Dichter spricht eindigt wél op een tonica.

Opvallend is verder dat in de gedeeltes die in e-klein staan regelmatig de toon dis wordt gebruikt (zie bijvoorbeeld de onderstem in de eerste 8 maten van het stuk); dit hoewel de toon dis 'officieel' niet in de toonsoort e-klein thuishoort (zie de voortekening!). Dat de dis hier voorkomt heeft te maken met enkele belangrijke verschillen tussen het majeur- en het mineur-toongeslacht:

voorbeeld 16
de toonsoorten E groot en e klein
Evenals majeur bestaat de mineur-ladder uit vijf grote en twee kleine secundes. Maar de halve tonen bevinden zich in mineur tussen de tweede en derde, en tussen de vijfde en zesde toon van de ladder (in majeur tussen de derde en de vierde toon, en tussen de zevende toon en de grondtoon; zie voorbeeld 16). Dit verschil tussen majeur en mineur heeft een aantal belangrijke consequenties: 
  • de terts van een majeur-toonsoort is groot: vandaar ook de naam 'majeur' (= groot), of grote terts-toonsoort (afgekort: gr.t., dus hier bijvoorbeeld: E gr.t.) . De tonica-drieklank in een majeur-toonsoort is dan ook een grote drieklank (bestaande uit, op de grondtoon: grote terts en reine kwint).
  • de terts van een mineur-toonsoort is klein: Vandaar ook de naam 'mineur'; (= klein), of kleine-terts-toonladder (afgekort: kl.t., dus hier bijvoorbeeld: e kl.t.). De tonica-drieklank in een mineur-toonsoort is dan ook een kleine drieklank (bestaande uit, op de grondtoon: kleine terts en reine kwint). 
  • de plaats van de halve tonen in een toonsoort heeft gevolgen voor de 'richting' van bepaalde tonen (denk bijvoorbeeld aan het hierboven al genoemde verschijnsel van de leidtoon); dat de halve tonen in mineur op andere plaatsen zitten dan in majeur betekent dat sommige tonen in mineur een andere 'richting' hebben dan in majeur. Vergelijk het onderstaande voorbeeld met voorbeeld 6
voorbeeld 17
oorspronkelijk (natuurlijk) mineur
In voorbeeld 17 is te zien dat de tonen in het bovenste deel van de mineurladder (vanaf de kwint) de neiging hebben om  - anders dan in majeur - te dalen. Dit komt door de halve-toons-afstand tussen vijfde en zesde toon van de toonsoort, maar vooral doordat in mineur een leidtoon ontbreekt. In de diatonische mineur-toonladder (oorspronkelijk of natuurlijk mineur genoemd) ontbreekt de halve-toons-afstand tussen zevende toon en grondtoon, die wél op die plaats in de majeur-toonsoort aan te treffen is. Daarom is (zie voorbeeld 17) in e-klein de toon d nauwelijks geneigd naar de grondtoon e te gaan.

Een leidtoon in mineur is alleen te verkrijgen door kunstmatige toevoeging, namelijk door de d in een dis te veranderen, zodat de afstand tussen zevende toon en grondtoon een kleine secunde wordt. Men spreekt dan van een kunstmatige leidtoon (in tegenstelling tot de natuurlijke leidtoon in majeur). Het veranderen van de stamtoon d in een dis wordt chromatiek genoemd. Een afstand als d - dis is een chromatische halve toon; dit in tegenstelling tot een diatonische halve toon als bijvoorbeeld dis - e . Chromatisch verhogen of verlagen van een toon heet altereren; in voorbeeld 18 is de toon dis een alteratie of gealtereerde toon.

Het volgende is handig voor het onderscheid tussen chromatische en diatonische halve tonen (stappen):

  1. een stap is chromatisch als beide tonen beginnen met dezelfde letter, dus bijvoorbeeld f  - fis of a -as
  2. een stap is diatonische als beide tonen beginnen met een verschillende letter, dus bijvoorbeeld gis - a of ges - f
Een 'loopje' als  f - fis - g  bestaat dus uit één chromatische, en één diatonische stap. 

De mineur-toonsoort in voorbeeld 18 (waarbij de d is vervangen door de dis) is niet diatonisch. Hij bestaat namelijk niet uit uitsluitend grote en kleine secundes: De afstand tussen c en dis bedraagt anderhalve toon, oftewel een overmatige secunde
voorbeeld 18
harmonisch mineur 
Zoals uit de pijltjes in voorbeeld 18 blijkt is de overmatige secunde (tussen de zesde en de zevende toon) moeilijk te 'overbruggen': de zesde toon heeft de neiging naar beneden te gaan (naar de kwint), de leidtoon dis wil naar de grondtoon e stijgen. Dit probleem is te ondervangen door door ook de zesde toon te verhogen. De ladder die daarbij ontstaat ( e - fis - g - a - b - cis - dis - e ) lijkt verdacht veel op majeur: het enige verschil is de terts! Toch blijft het duidelijk een mineur-ladder, waaruit dus blijkt dat uiteindelijk uitsluitend de terts het toongeslacht bepaalt (dus: bepaalt of een toonsoort majeur of mineur is). De mineurladder met verhoogde zesde én zevende toon (zie voorbeeld 19) komt - gezien vanuit 'oorspronkelijk' mineur - tot stand door chromatische verandering van twee stamtonen: 
voorbeeld 19
melodisch mineur 
Naar aanleiding van het bovenstaande kunnen we een paar  conclusies trekken m.b.t de structuur van mineur:
  1. de (kunstmatige) leidtoon wordt over het algemeen alleen gebruikt als daarna de grondtoon volgt, met andere woorden: als sprake is van stijgende beweging - een leidtoon wil immers oplossen naar de grondtoon
  2. als deze stijging begint op een toon lager dan de leidtoon wordt over het algemeen ook de zesde toon verhoogd, aangezien de laddereigen zesde toon de neiging heeft naar de kwint te dalen (vanwege de halve-toons-afstand)
  3. dalend wordt over het algemeen alleen gebruik gemaakt van de stamtonen (dus géén leidtoon en verhoogde 6^); we kunnen de mineurladder dus in principe noteren als in voorbeeld 20: 
voorbeeld 20
melodisch mineur (stijgend en dalend)
De ladder in voorbeeld 18 wordt harmonisch mineur genoemd; de ladder in de voorbeelden 19 en 20 wordt melodisch mineur genoemd. In de praktijk blijkt het onderscheid tussen de verschillende vormen van mineur overigens nogal theoretisch: ze worden in muziekstukken eigenlijk altijd door elkaar gebruikt. We kunnen stellen dat de toonvoorraad (het totale aantal beschikbare tonen) in mineur groter is dan in majeur: mineur bestaat eigenlijk uit negen tonen, majeur uit zeven tonen. Het hangt van de context af, of in mineur de 'lage' of 'hoge' zesde of zevende toon wordt gebruikt.
voorbeeld 21
toonvoorraad in mineur

 
In dit verband is het aardig te signaleren wat er in de onderstemmen in de eerste acht maten van Kind im Einschlummern gebeurt (vgl. voorbeeld 15). Vóór de grondtoon (dus: stijgend) wordt steeds de leidtoon gebruikt (dis), dalend echter de 'gewone' 7^ (d): 
voorbeeld 22
onderstemmen van Kind im Einschlummern
Nog een paar andere opmerkingen over dit stuk: 

In de eerste acht maten laten beide melodische stemmen (de bovenstem en de hoogste stem in de linker hand) eigenlijk nauwelijks enige 'ontwikkeling' of 'richting' zien. De bovenstem van de linker hand heeft zelfs acht keer exact hetzelfde figuurtje, dat draait om de tonen b en fis, met de toon c als wisselnoot. b en fis zijn ook de belangrijkste tonen in de bovenstem; deze worden hier afgewisseld door de tonen g en e. De matent 1-8 zijn dus zeer statisch, en wekken bovendien de suggestie van een voortdurend decrescendo (wat twee keer genoteerd staat; dit decrescendo wordt ondersteund wordt door de herhalingen, maar ook door de dalende bas). Het decrescendo heeft allicht te maken met het Einschlummern.

Hieronder een reductie van de twee melodische lijnen en de bas in de eerste vier maten (en eigenlijk van de eerste acht maten, omdat de maten 5-8 een letterlijke herhaling vormen). In de reductie is te zien dat 5^ inderdaad veruit de 'belangrijkste' toon is: 

voorbeeld 23
reductie van Schumann: Kind im Einschlummern uit Kinderszenen op.15; maat 1-8
Sekundgang is in deze eerste maten alléén in de bas aanwezig; het 'doel' van de bas-beweging is de toon b, de kwint. De andere stemmen zijn volkomen statisch, ookdoor het ritme, dat acht  maten lang hetzelfde blijft. Overigens is de geleding (de onderverdeling, ook wel maatgroepering genoemd) van dit gedeelte  goed vergelijkbaar met de geleding in het Mozart-thema in voorbeeld 3: Maat 1 en 2 staan - doordat de tweede maat herhaling is van de eerste - min of meer 'op zichzelf', terwijl maat 3 en 4 duidelijk bij elkaar horen. En zowel bij Mozart als bij Schumann is in dederde en vierde maat de meeste ontwikkeling (bij Schumann vooral door de dalende lijn in de bas). 

Het middengedeelte (vanaf maat 9) - waarover ik hier niet al te veel zal zeggen - is bijna nog statischer dan de maten 1-8 (misschien is het kind - bijna? - in slaap gevallen?). Belangrijkste toon in de bovenstem is nog steeds de b, de 5^ . Ritmisch is er nauwelijks ontwikkeling; het ritme is echter wél een beetje anders dan in de maten 1-8. Opvallend is dat de e in de bas bijna onafgebroken tot maat 15 blijft liggen. Een reductie van de maten 9-13 (eerste tel):

voorbeeld 24
reductie van Schumann: Kind im Einschlummern uit Kinderszenen op.15; maat 9-13
Tot slot nog een enkele opmerking over het gebruik van akkoorden in dit stuk. Deze zijn voor een deel veel 'dikker' dan bij Mozart - er worden dus veel meer tonen verdubbeld. Zie bij voorbeeld het eerste akkoord van het middengedeelte (maat 9, eerste tel); de verdubbelingen zijn in voorbeeld 25a met haakjes aangegeven. Hoewel het akkoord zesstemmig is, bestaat het toch uit slechts drie verschillende tonen - de overige tonen zijn verdubbelingen - het akkoord is dus een drieklank. 
Ook Schumann maakt in de melodie veel gebruik van gebroken akkoorden (op een soortgelijke manier als bijvoorbeeld de gebroken tonica-drieklank in voorbeeld 3, maat 11). In voorbeeld 25b is aangegeven hoe dit breken in de melodie in maat 2 in zijn werk gaat:
voorbeeld 25
verdubbeling/gebroken akkoord in de melodie