home  > 
muziektheorieanalyse  > inleiding analyse en harmonie > inleiding; de componenten
 
Muzikale analyse houdt zich bezig met het onderzoek naar de structuur van muziek. Muziek kent immers - net als alle andere kunsten - principes van ordening. Het is ondenkbaar dat een willekeurige opéénvolging van tonen een muzikaal kunstwerk oplevert. Het is enerzijds de componist die ordening aanbrengt als hij een melodie schrijft, bepaalde akkoorden op elkaar laat volgen, een bepaalde muzikale vorm gebruikt etc. Anderzijds zijn bepaalde ordeningsprincipes al aanwezig in het toonsysteem dat door de componist wordt gebruikt. Vaak is zo'n toonsysteem tijdsgebonden (bijvoorbeeld: modaliteit in de Renaissance, of de majeur/mineur-tonaliteit vanaf de Barok); soms wordt een toonsysteem slechts door één bepaalde componist, of door een groep componisten gebruikt (dit is met name het geval in de twintigste eeuw). Uiteraard beïnvloeden componisten ook het toonsysteem: Nieuwe ideeën en nieuwe stukken zorgen er voor dat een toonsysteem na verloop van tijd van karakter verandert of zelfs in onbruik raakt. 

Zoals we, om bijvoorbeeld een schilderij of een beeldhouwwerk adequaat te beschrijven zo'n kunstwerk eerst grondig moeten bekijken, en bovendien in zekere zin eerst zullen moeten leren kijken - zo is het horen voorwaarde voor een zinvolle muzikale analyse. Het is een illusie te geloven dat men in staat zou zijn instinctief, zonder voorafgaande informatie goed en volledig te horen; men zal dan van het beluisteren van een stuk muziek niet veel méér overhouden dan een wat vage, algemene indruk. Niet dat het fout zou zijn bij het beluisteren of spelen van muziek op muzikaal instinct te varen; men kan echter méér aan de weet komen als men kennis vergaard heeft over de opbouw van muziekwerken, en ervaring heeft in het bestuderen daarvan. 

Analyse probeert door luisteren en kijken iets over een muziekstuk aan de weet te komen. Om dit op een zinvolle manier te kunnen doen is echter ook kennis noodzakelijk over de structuur en werking van (toon-)systemen, zoals deze in westerse kunstmuziek zijn en worden gebruikt. Als men over muziek schrijft of praat, is het bovendien uiteraard wenselijk dat men elkaar begrijpt - muziektheoretische begrippen dienen dan ook voornamelijk om over muziek te kunnen communiceren. 

Het analyseren van een stuk is enerzijds te vergelijken met tekstverklaren: er wordt beschreven wat de afzonderlijke componenten in een muziekwerk met elkaar te maken hebben, wat ze 'betekenen', hoe ze werken, hoe ze geplaatst zijn, hoe 'belangrijk' ze zijn enz. - en probeert eventuele conclusies te formuleren.
Anderzijds heeft een analyse ook iets van een vertaling: muziek is immers een 'andere taal', waarin weliswaar niet met woorden en begrippen wordt gewerkt, maar die wel - deels - in woorden kan worden, verklaard. 

Eigenlijk is ook al een beetje gezegd waar analyse, en muziektheorie in het algemeen, niet over gaat: analyse probeert er niet achter te komen 'wat de componist erbij gedacht heeft'; analyse pretendeert niet  een 'wetenschappelijke waarheid' over een stuk te produceren. Dit laatste is sowieso niet mogelijk, ten eerste omdat analyse altijd (ook) interpretatie is, en dus subjectief en voor discussie vatbaar; ten tweede omdat muziek een kunst is, en wetenschappelijk uitspraken dus maar tot op zekere hoogte geldig  zijn. Analyse van een stuk tenslotte kan ook nooit zekerheid verschaffen over de vraag hoe een componist een stuk heeft gemaakt: het componeren van een stuk is een geheel andere bezigheid dan het analyseren van een stuk, en veel verder dan het uitspreken van vermoedens over hoe een stuk is ontstaan komt een analyse over het algemeen niet. 

Waar analyse wel over gaat: over tonen, structuren, en uiteindelijk ook over stijlen en 'inhoud' van muziek (voorzover deze in de noten zichtbaar is), en over onze subjectieve waarneming (dus bijvoorbeeld over de vraag: hoe hoor ik dit?).
Zit analyse het muzikale gevoel in de weg? - misschien; een beetje; soms; in het begin. Maar uiteindelijk geldt: hoe meer we weten, hoe beter we begrijpen; hoe meer we zien, hoe beter we waarnemen; hoe meer en hoe beter we horen - en de ontwikkeling van het muzikale gehoor is misschien wel het belangrijkste doel van muziektheorie - hoe meer we ons met een muziekstuk kunnen verbinden - ook emotioneel. Ook gevoel, voorzover het gevoel voor kunstwerken betreft kan worden ontwikkeld - in zekere zin eist een kunstwerk zelfs van ons dat we zo goed mogelijk luisteren, begrijpen, nadenken, formuleren, en: voelen. 

Nog even terug naar de vergelijking muziek/taal: Ook muziek kent een grammatica, muzikale grammatica. Taal bestaat uit letters, waaruit woorden en zinnen worden gevormd. Muziek bestaat uit tonen, waaruit toongroepen en muzikale zinnen worden gevormd. Het belangrijkste verschil is misschien wel dat muziek vrijwel altijd op een veel exactere manier dan taal gebruik maakt van de factor tijd. Misschien is het daarom zo dat zelfs één toon al een zekere spanning heeft - er moet een andere toon  volgen: 'de tijd moet vol'. Muziek is tijdskunst bij uitstek, zo sterk zelfs dat het soms zinvol is verschil te maken tussen muzikale tijd (Erlebniszeit, beleefde tijd) en reële, objectieve tijd. Muziek lijktte kunnen 'trekken en duwen aan de tijd', lijkt de tijd korter of langer te kunnen laten duren. Aan dit spel met de tijd ontleent muziek een belangrijk deel van haar specifieke ordening, haar balance, beweging, spanning en vorm. 


Elke toon bestaat uit vier componenten:toonhoogte, toonduur, toonsterkte en klankkleur. In feite houdt muzikale analyse zich voornamelijk bezig met het op allerlei verschillende manieren beschrijven van deze vier componenten in een muziekstuk, al dan niet in onderlinge samenhang en in samenhang met de factor tijd. 

De horizontale ordening van de toonhoogte noemt men het melos; het melos vormt samen met het ritme de melodie.
De verticale ordening van de toonhoogte noemt men (samen-)klank of akkoord; opéénvolging van klanken vormt de harmonie. 

De ordening van de toonduur in de zin van regelmatige onderverdeling heet metrum; andere ordeningen van de toonduur heten ritme. Tussen metrum en ritme bestaat altijd een wisselwerking.
Ritmische en melodische ordening verlopen in veel muziek parallel, zodat bijvoorbeeld melodische hoogtepunten samenvallen met toename van de 'ritmische spanning'. 

De ordening van de toonsterkte noemt men dynamiek. 

De ordening van de klankkleur vindt enerzijds plaats door toonvorming en articulatie op één instrument, anderzijds - met name - door instrumentatie. 


De volgende 'weetjes' zijn van belang voor het lezen van het volgende hoofdstuk: 

Het octaaf (oftewel de afstand tussen twee tonen met dezelfde naam, en eigenlijk met dezelfde klank) is één van de belangrijkste aspecten van toonhoogte-organisatie in de muziek. Bij de beschrijving van muziek wordt het octaaf vaak gebruikt om het register van tonen aan te geven (dus om bijvoorbeeld aan te geven welke toon a precies wordt bedoeld). De octaven (steeds beginnend met de toon C) hebben alle een naam, en de tonen in elk octaaf ook een bijbehorende afkorting: 

 voorbeeld 1
de namen van de octaven
Men zegt dus bijvoorbeeld: d in het klein octaaf, gis in het tweegestreept octaaf (of: gis tweegestreept). 

Een interval is de relatie, oftewel de afstand tussen twee tonen. De intervallen hebben aan het latijn ontleende namen; ze kunnen echter ook door (arabische) cijfers worden weergegeven - zie voorbeeld 2a.
Een drieklank is een opéénstapeling van twee tertsen; de tonen van een drieklank heten (van beneden naar boven): grondtoon, terts en kwint (vgl. de intervallen!) - zie voorbeeld 2b. 
 voorbeeld 2

a. de namen van de intervallen

b. opbouw van een drieklank

In deze tekst worden vrijwel uitsluitend tonale stukken besproken (dus: voornamelijk muziek van voor ca. 1900). Dit heeft twee redenen: Ten eerste is de muziek van voor 1900 nog steeds aanwezig in ons aller bewustzijn; ten tweede is veel 20e-eeuwse muziek complexer, en soms zonder voorafgaande kennis van de daarin gebruikte, van de majeur/mineur-tonaliteit afwijkende toonsystemen moeilijk te beschrijven. Bovendien zijn veel twintigste-eeuwse toonsystemen hetzij een reactie op, of een voortzetting en/of uitbreiding van de negentiende-eeuwse tonaliteit; het is  dus ook voor een goed begrip van veel moderne(re) muziek zinvol enige kennis te hebben van de principes van de majeur/mineur-tonaliteit.